Interviews
NRC Handelsblad, 5 september 2023
door Jannetje Koelewijn
‘Geluk doet zich aan je voor en dan mag je hopen dat je het ziet’
Wat maakt het leven de moeite waard? Schrijver Alex Verburg koestert zijn herinneringen, hij poetst ze op tot een mooi verhaal. Zoals zijn eigen familiegeschiedenis, waarin de vroege dood van zijn vader bepalend was voor zijn eigen leven.
Geluk herkennen, daar gaat het Alex Verburg om in zijn leven. Het kleine geluk dat schuilt in de lichtval op de keukentafel, het lied van de merel in de lindeboom naast de boerderij waar hij woont, het goud van de korenvelden nabij de kathedraal van Chartres. „Je kunt er niet naar zoeken”, zegt hij. „Je kunt het ook niet scheppen. Het doet zich aan je voor en dan mag je hopen dat je het ziet.”
Herinneringen koesteren, daar gaat het hem misschien nog wel meer om. Herinneringen aan de momenten van geluk die hij heeft meegemaakt en vervolgens oppoetste, en nog eens oppoetste, tot ze glansden als een, ja, verzin maar eens wat anders dan een cliché. „Een mooi verhaal”, zegt hij uiteindelijk. „Een verhaal over bedacht geluk.” Want zo is het wel. Al die herinneringen zijn bedacht geluk. Je moet erop teren in tijden van tegenspoed.
Hij wordt zeventig dit jaar en kijk hoe hij daar rondloopt in wat vroeger de koeienstal was en nu een bewaarplaats is van spullen uit vervlogen tijden die hij met zijn vriend verzameld heeft. Op de vloer van plavuizen en gele klinkers liggen oude perzen. Aan de wanden rijen en rijen landschappen, stillevens en portretten in olieverf. Er hangt ook een psalmbord met de nummers van de psalmen en gezangen die de dominee zijn gemeente liet zingen voordat zijn kerk voorgoed gesloten werd. Op de tuigkast: de emaillen groente- en aardappelemmers die vroeger van Alex’ moeder waren. In de keuken: emaillen zand-, zeep- en sodabakjes, donkergroen met een gouden rand, net als de handkoffiemolen en het lepelrek.
De boerderij is in Oosterleek, een dorpje met honderd inwoners aan de kust van voorheen de Zuiderzee, tussen Hoorn en Enkhuizen. Alex Verburg, schrijver en oud-journalist, en zijn vriend, musicoloog, hebben zich hier een jaar of dertig geleden teruggetrokken. Vanaf de weg is de gevel nauwelijks te zien, zo dicht zijn de leibomen in de voortuin. „Om je herinneringen te kunnen koesteren”, zegt Alex Verburg, „is die stilte wel fijn.” Hij citeert de Poolse schrijver en Nobelprijswinnaar Olga Tokarczuk, die in 2020, aan het begin van de coronapandemie, in NRC schreef dat de wereld haar al heel lang te luid was en te snel. Ze voelde opluchting toen de lockdown werd afgekondigd en haar introverte natuur, „onderdrukt en gekastijd door het dictaat van hyperactieve extraverten”, eindelijk uit de kast kon komen. Het was hem uit het hart gegrepen.
Hij schreef de memoires van Liesbeth List en van pater Van Kilsdonk, de vrijzinnige katholieke geestelijke die in de jaren zestig en zeventig erg populair was onder Amsterdamse studenten. Ook schreef hij het relaas van Hank Heijn over de ontvoering van haar man Gerrit Jan Heijn in 1987. Die werd dezelfde dag doodgeschoten, met een kogel in zijn achterhoofd, maar zijn ontvoerder, Ferdi E., deed alsof hij hem gevangenhield en hield dat zeven maanden vol. In 2002 publiceerde Alex Verburg zijn eerste gefictionaliseerde familiegeschiedenis, Het huis van mijn vader, die vooral over zijn eigen jeugd gaat, over zijn zoekende jaren vanaf de dood van zijn vader in 1965. Alex, of Floris zoals hij in het boek heet, was twaalf. Alex’ vader, een gereformeerde boerenzoon, journalist, schrijver, zakenman, avonturier en dominant van aard – zijn vrouw wilde het bij drie kinderen laten, het werden er negen omdat hij dat graag wilde – werd getroffen door een hartaanval en was te eigenwijs om in het ziekenhuis te blijven.
In 2022 verscheen de tweede familiegeschiedenis, Jochem. Die begint idyllisch, op de boerderij van Alex’ grootvader – Jochem in het boek – aan het riviertje de Kromme Mijdrecht op de grens van Utrecht en Zuid-Holland, waar Alex’ vader – ook Jochem in het boek – in 1920 geboren was. Het is een regenachtige dag in december 1926, er wordt gemolken, gekarnd en gekaasd, het vee wordt gevoederd en in het uurtje voor de avondboterham speelt de oudste dochter een vrolijk liedje op het harmonium in de huiskamer. Zo meteen, als vader zich heeft opgefrist, zullen ze met elkaar een psalm zingen. Maar waar blijft hij? Buiten rammelt een luik tegen de zijgevel en moeder, 38 jaar, zwanger van haar tiende kind, loopt naar de slaapkamer. Ze legt haar voorhoofd tegen de deur en luistert. „Jochem?” Ze loopt terug naar de woonkamer. Weet ze dat Jochem te veel heeft betaald voor een nieuwe boerderij voor zijn zoons later? En weet ze dat in de kerk een anonieme brief over hem in de collectezak is gestopt met nare beschuldigingen? Jochem let niet op tijdens de preek en zijn Schriftlezingen lijken nergens naar. Wat ze zeker níet weet is dat Jochem al een paar keer naar het academisch ziekenhuis in Leiden is geweest en van de artsen te horen heeft gekregen dat hij aan epilepsie lijdt.
Alex’ grootmoeder loopt met haar oudste kinderen achter zich aan terug naar de slaapkamer en doet de deur open. In de hoek staat het ledikantje waarin haar jongste kind, amper een jaar oud, ligt te slapen. Op de vloer ligt Jochems werkplunje en over de stoel naast het grote bed hangt zijn nette broek, klaar om aan te trekken. Op het grote bed ligt Jochem, voorover, gezicht in de dekens, de benen gestrekt. Hij heeft een aanval gekregen en is erin gebleven.
Die gebeurtenis, denkt Alex Verburg, is bepalend geweest voor zijn vaders leven, zoals de vroege dood van zijn vader bepalend is geweest voor zijn eigen leven. Die hang naar het verleden van hem komt daar vandaan, denkt hij. Een hang die met de jaren sterker is geworden. Dat de eerste zin van zijn boek ‘ga jij vader maar zoeken’ luidt is geen toeval, zegt hij, al is het dan zijn grootmoeder die dat op de ochtend van die fatale decemberdag tegen haar zoon Jochem zegt. Alex Verburg: „Ik wil begrijpen wat er in de familie gebeurd is en ik wil me ermee verzoenen, zodat ik rustig kan sterven.”
Want ja, hij mag dan wel graag zijn herinneringen aan de momenten van geluk koesteren, hij kan er niet omheen dat er in het gezin waarin hij is opgegroeid nogal wat spanningen waren. „Mijn ouders waren tegenpolen”, zegt hij. „En de verschillen tussen hen zie je terug in de kinderen.” Een introverte moeder die streefde naar harmonie en haar kinderen op Oudejaarsavond met de Bijbel in de hand maande om nederig, zachtmoedig en geduldig te zijn, elkaar te verdragen in liefde. Een vader die joviaal en uitbundig was. Brutaal ook. Bij de groenteboer pakte hij rustig een appel uit de mand als hij op zijn beurt moest wachten en nam er lachend een hap uit. Je kunt het flair noemen, maar de zoon van die groenteboer vertelde jaren later aan Alex Verburg hoe vervelend zijn vader dat altijd had gevonden.
Alex Verburg, net als zijn moeder van het harmoniemodel en in zijn boek zoekend naar „verbinding en troost”, kan er ook niet omheen dat zijn vader seksueel overschrijdend gedrag vertoonde. Hij kon niet van zijn tweede dochter afblijven, Veerle in het boek. Later, na zijn dood, vertelt ze het een voor een aan haar broers en zusters. De enige aan wie ze het niet vertelt is haar moeder. Hoe die het uiteindelijk toch te weten komt, is heel pijnlijk.
Het begint ermee dat haar oudste dochter, Arlette in het boek, met een partij hasj wordt gearresteerd aan de grens tussen Frankrijk en Spanje. Ze moet de gevangenis in en haar dochter Romy van vijf gaat naar haar zus Annegien. Wat er gebeurt als Arlette na vier jaar terugkeert, laat zich gemakkelijk raden. Haar zus Annegien, zeven jaar jonger dan zij, wil Romy niet meer afstaan, voorlopig niet in elk geval. Ze vindt Arlette geen goede moeder.
De kinderrechter wijst Romy aan haar moeder toe, maar daar legt Annegien zich niet bij neer. Ze gaat in hoger beroep en eist van haar moeder, die door het hof is opgeroepen om te vertellen wat volgens haar de beste oplossing is, dat ze tégen Arlette pleit. Of is haar moeder soms van plan om wéér weg te kijken van de waarheid, zoals ze destijds ook had gedaan met papa en Veerle?
Haar moeder: „Met papa en Veerle?”
Papa en Veerle, ja. Dat geheim, vindt Annegien, moest nu maar eens onthuld worden.
Dat is dus nooit meer goed gekomen.
„Het ergste vond ik”, zegt Alex Verburg, „dat mijn moeders goede herinneringen aan mijn vader bezoedeld werden, het enige dat ze nog had.” Toen alle negen kinderen al geboren waren, vertelt hij, waren zijn ouders een keer drie maanden met elkaar op wereldreis geweest, in een tijd dat niemand dat nog deed. Alle kinderen waren ondergebracht bij familie en hun moeder had het er later nog vaak over gehad hoe fijn die reis was geweest. „En nu zei ze: als ik dit had geweten, was dat een reden tot echtscheiding geweest.”
Veerle, ze leeft niet meer, deed ondertussen enorm haar best om dat wat haar vader met haar had gedaan te relativeren.
Waarom wilde je die geschiedenis weer oprakelen?
Hij zucht en zegt dat hij zijn boek niet geschreven heeft om de „handtastelijkheden” van zijn vader te boekstaven. „Het is een van de vele lijntjes in een familiegeschiedenis van honderd jaar.”
Maar toch, wat geeft je het recht?
„Omdat het wel gebéúrd is. Omdat ik, zonder te oordelen, wilde laten zien wat zoiets met een gezin kan doen. En omdat zulke dingen in veel gezinnen gebeuren.”
Annegien, zij leeft nog wel, is er heel kwaad om, zegt hij. „Maar dat is ze al dertig jaar.” Andere familieleden, zegt hij, zijn blij met het boek en zijn oudste broer keek er echt naar uit dat het zou verschijnen. Helaas heeft hij dat niet meer meegemaakt. „Een treurig verhaal. Hij is zes weken na zijn dood gevonden in zijn huis.”
Zijn broer woonde in Zwitserland en ging nogal zijn eigen weg. „Hij kon zomaar een rondreis door Azië maken zonder dat we ervan wisten, ook zijn kinderen niet.” Maar nu hoorden ze helemaal niets meer van hem, ook niet toen er in de familie weer een kleinkind was geboren. En hij was bij zulke gelegenheden altijd de eerste om felicitaties te sturen. „Een van ons belde zijn oudste zoon en die zei dat hij in het weekend wel even bij hem zou gaan kijken.” Weer een zucht. „En het was pas dinsdag. Van die laatste vier dagen dat hij daar dood heeft gelegen heb ik nog de meeste last. Het is zo’n ontstellend eenzaam beeld. Zelfs toen ging alles nog gewoon door terwijl hij daar lag te vergaan.”
De politie deed onderzoek en nee, er was geen sprake van een misdrijf. Het was een natuurlijke dood en hij moet ineens weg zijn geweest. Niets dat erop wees dat hij nog geprobeerd had om zich nog ergens naartoe te slepen. Misschien was het een aneurysma, een zwakke plek in een slagader die is opengescheurd. „Die genmutatie die dat veroorzaakt zit in de familie”, zegt Alex Verburg. „Dat is onderzocht in het ziekenhuis en ik blijk ook drager te zijn.”
En daarom wil je in het reine komen met het verleden?
„Ik rond de zaken graag af, ja.”
Over deze serie
We leven, zo goed en zo kwaad als het gaat. Maar wat maakt het de moeite waard? Niemand die het definitieve antwoord kan geven, maar menigeen heeft er ideeën of zelfs sterke gevoelens over. Daarnaar vragen we in deze serie kunstenaars, schilders, dichters, musici en wetenschappers.
Nieuwe Meerbode, 5 april 2023
door Conny Vos
Verloren paradijs aan de Kromme Mijdrecht
De Ronde Venen – Met anekdotes uit het leven van alledag brengt Alex Verburg een eeuw familiegeschiedenis tot leven in zijn boek Jochem. Drie generaties verhalen die zich afspelen rond boerenhoeve Patrimonium op Kade 23. Alex bewaart goede herinneringen aan zijn jeugd op de boerderij aan de Kromme Mijdrecht. “We brachten er alle zomers door. We hebben er gevist en gezwommen, geholpen op het land. Ik heb er intens van genoten, maar er was ook verdriet aan die plaats verbonden.” Met een blik van nu kijkt hij terug op dat verleden en neemt hij de lezer mee in een weemoedig verlangen naar hoe het was. “Op het moment dat ik schrijf, ben ik met heel mijn wezen daar.”
Het verhaal begint bij zijn grootvader, met kleine details waardoor het echt gaat leven. Hoe hij de eerste steen legde van de lagere school in De Hoef en de kerk van Zevenhoven van haar schuld probeerde af te helpen door de boeren een percentage van hun oorlogswinst af te laten staan, zijn wekelijkse rit naar de kaasmarkt in Bodegraven. Zijn grootvader stierf op 45-jarige leeftijd en in 1934 moest de boerderij verkocht worden. “Begin jaren zestig kwam het verloren paradijs terug in de familie. Mijn vader, Jochem II in het boek, bleef maar verlangen naar die plek en gunde ons eenzelfde jeugd, maar dan natuurlijk niet met zo’n verdrietige afloop.”
De vader van Alex was schrijver van meer dan dertig boeken. In De witte bok schreef hij over zijn jeugd. Alex gebruikte die verhalen en plaatste ze in een bredere context door de ontwikkelingen en veranderingen van de tijd mee te nemen. “Ik heb gesprekken gevoerd met de oudste zus van mijn vader en haar verhaal naast zijn boek gelegd. Ook heb ik de notulen mogen inzien van de kerk van Zevenhoven, oude brieven, een kasboek van mijn grootvader. Die gaven mij meer inzicht in de noden en problemen van die tijd. Dat waren waardevolle toevoegingen.”
Universele thema’s
Alex beschrijft ook de kennismaking van zijn ouders eind jaren dertig. “Ik schrijf vanuit hun perspectief en kom daardoor heel dichtbij. Ik was niet langer hun zoon, maar een reisgenoot.” Helaas stierf ook de vader van Alex op 45-jarige leeftijd. Zijn moeder bleef met een gezin van negen kinderen achter en moest op haar beurt de boerderij weer verkopen. “Ik was elf.”
Toen Alex als journalist aardig begon te verdienen, ging hij op een dag terug naar De Hoef. “Daar zag ik de zoon van de boer die Patrimonium van ons gekocht had en ik gaf hem mijn kaartje. Mocht hij er ooit weggaan, dan wilde ik kijken of ik de boerderij kon terugkopen. Mijn moeder vond dat ik de goden verzocht: ik moest nog 45 worden, straks zou de geschiedenis zich herhalen! Later is mij verteld dat die zoon in zijn 45e levensjaar is overleden …”
Omstreeks 2008 is de boerderij afgebroken. Alleen de hooiberg staat er nog, als stille getuige.
Alex heeft zijn familiegeschiedenis geschreven als een roman. “Ik wilde dicht bij de feiten blijven, maar tegelijkertijd de lezer meenemen in een mooi, prettig leesbaar verhaal. Waar nodig heb ik namen veranderd, je wilt mensen beschermen. Er komen universele thema’s aan bod, levensvragen waar ik zelf een antwoord op probeer te vinden. Is een genadeloze waarheid beter dan een liefdevolle leugen? Moet je alles tegen elkaar kunnen zeggen als je familie bent? Welk recht in deze tijd van sociale media heb je nog op een eigen binnenwereld? Ik ben in het boek eerlijk geweest, pijnlijk eerlijk soms, maar heb het met liefde omkleed.”
Tekst & Omstreken, januari 2023
door Jan Willem Papo
Een familie van uitersten
Wat vindt je familie van ‘Jochem’?
‘Je valt wel met de deur in huis.’ De schrijver lacht. ‘Neven en nichten zijn me wel dankbaar dat ik de familiegeschiedenis, die voor een deel natuurlijk ook de hunne is, heb opgetekend. Door de vroege dood van onze grootvader en ook van mijn vader zaten daar nogal wat hiaten in en met het nodige speurwerk heb ik die aardig weten te dichten. Bovendien heb ik er een roman van gemaakt, waardoor ik ze gemakkelijk meeneem in het verhaal. Dat verhaal bestrijkt een hele eeuw. Van Spaanse griep tot corona. Het gaat over het verglijden van de tijd, de stroom van het leven en hoe wij ons daarin bewegen, over de omgang met de dood. En over, zoals Judith Koelemeijer heeft geschreven, “het Nederland dat ons allemaal heeft gevormd, het land van boeren en dominees”.’
En je broers en zussen?
‘Nogal verschillend, laat ik het zo zeggen. Mijn broer is geen lezer, dat is snel verteld. En van de drie zussen die er nog zijn, werd de een vooral geraakt door de teloorgang die ze beschreven zag. ‘Mooie herinneringen,’ zei ze, ‘verdrietige herinneringen, veel tranen.’ De ander was gelukkig zo onder de indruk dat ze Jochem meteen aan wel tien vrienden cadeau deed. Maar de zus door wie ik mij heb laten inspireren voor het personage Annegien, was boos en dreigde direct met rechtszaken. Dat is ook wel een beetje mijn schuld. Op de dag dat Jochem verscheen, werd ik geïnterviewd door Annemiek Schrijver, voor de podcast van De verwondering. Op een zeker moment vroeg zij naar het seksueel misbruik in de familie. Vader Jochem had met zijn handen aan dochter Veerle gezeten. Na zijn dood had Veerle dat in vertrouwen met haar broers en zussen gedeeld, maar niet met hun moeder. Die had al genoeg op haar bordje gekregen en wat kón ze ermee? Verhaal halen? Bij wie? Waarom vertelde je andere zus het dan toch aan je moeder, vroeg Annemiek. Dat voert te ver voor dit gesprek, had ik moeten zeggen. Er zaten zoveel aspecten aan.’
Zoals?
‘In kort bestek blijft dat bijna ondoenlijk. Maar een van de kernvragen was: had Annegien het recht? Mocht zij vrijelijk beschikken over een verhaal dat haar door Veerle in vertrouwen was verteld? Zij vond dus van wel. Het doel heiligde de middelen.’
En dat doel was?
‘Op zich ook weer een verhaal, maar dat het kind van de oudste dochter van de familie niet zou terugkeren bij haar moeder. Dat was het doel. Die oudste dochter, Arlette, had een straf in het buitenland uitgezeten en wilde toen die erop zat worden herenigd met haar kind. Een rechter zou zich daarover uitspreken. Annegien, die het kind onder haar hoede had, wilde dat haar moeder zou verklaren dat de tijd daar niet rijp voor was. Om er druk op te zetten had ze dat verhaal over het misbruik ingebracht: wat gaat u nu doen, wegkijken, zoals bij Veerle is weggekeken?’
Verburg slaakt een zucht. ‘Er is veel geleden in die familie. En veel gestreden. Dat is ook een thema in de drie generaties: waar gaat de strijd écht over? Valt er niet veel terug te voeren op die aloude strijd in grote gezinnen om de aandacht, het eigen gelijk, het laatste woord? Dat was precies de reden waarom Elize, de echtgenote van Jochem II, het graag bij drie kinderen had gehouden. Zodat er voor elk van hen voldoende aandacht zou zijn en niemand ervoor hoefde te vechten. Quatsch, vond haar man. Kinderen voeden elkaar op. Ergo: het werden er negen.’
Wat heb je uiteindelijk in die podcast geantwoord?
‘Ik blokkeerde. “Om haar moverende redenen”, zoiets zei ik. En “Ik weet het niet”. En dat we het wel over een roman hadden. Mijn interpretatie immers, mijn visie op de gebeurtenissen. Mijn herinneringen bovendien, en herinneringen zijn altijd persoonlijk, en altijd gekleurd. Maar het kwaad was al geschied. In alle staten was ze. Dit was smaad, laster. Ze belde mijn uitgever, moest zich wel even voorstellen, zíj was Annegien, stuurde mails naar de omroep, schreef de familie een lange brief: mijn boek moest worden verboden, het ging helemaal over haar en een “leugentje uit liefde” was het thema.’
Terwijl ze het nog niet gelezen had.
‘Terwijl ze het nog niet gelezen had. Maar een vriendin van haar was er meteen in begonnen en die hield haar op de hoogte.’
Het citaat over dat ‘leugentje uit liefde’ staat wel op de omslag.
‘Mijn uitgever had een lijstje aangelegd van mooie zinnen waaruit hij later de meest pakkende wilde kiezen voor de kaft. Dat waren er nogal wat, maar deze werd het: kan een leugen uit liefde begaan, niet meer waarheid in zich dragen dan een waarheid zonder genade? Liefde, leugen, verraad, ze spelen door het hele boek heen, al in 1926, tussen de jonggestorven Jochem I en zijn jaloers uitgevallen broer Niko. Zelf had ik een citaat aangedragen over familie, wat dat is of zou moeten zijn. Maar dat was te lang.’
Hoe luidt dat?
‘Ik weet het niet uit mijn hoofd, maar ik stel daarin de vraag of je alles van elkaar mag weten omdat je familie bent, alles tegen elkaar mag zeggen omdat je familie bent, of elkaar juist de ruimte moet laten omdat je familie bent. Ik pleit voor het laatste. Want je komt elkaar altijd weer tegen. Vooral in die grote gezinnen wordt er zo ontiegelijk op elkaar gelet, dat is ook een rode draad in het boek. Een hoop gezelligheid, een hoop plezier, maar ook altijd commentaar, het beter willen weten dan de ander, het niet kunnen verdragen als iemand even wat meer licht vangt dan jij. Au fond was ik een gelukkig kind, maar ik heb daar wel onder geleden, en van de weeromstuit een binnenwereld geschapen waar niemand bij kon. Een rare sprong misschien, maar ik zou me ook niet snel thuis kunnen voelen op Facebook. Ik zal nooit vergeten, het lichaam van mijn overleden zusje was nog niet koud of de eerste condoleances kwamen al binnen. Geen moment van rust of bezinning of stil verdriet, nee, het nieuws werd al rondgepompt. Maar ja, bij mijn oudste broer gebeurde het tegenovergestelde, ook niet ideaal. Hij leefde op het laatst zo op zichzelf dat zijn dood bijna zes weken lang onopgemerkt kon blijven.’
Een familie van uitersten.
‘Zeg dat wel! Elize, het personage waarbij ik mij door mijn moeder heb laten inspireren, houdt haar kinderen voor: is het waar wat je wilt zeggen, is het nodig, kan het vriendelijk? Anders kun je beter zwijgen. In alles beheerst en graag een beetje op de achtergrond. De tegenpool van haar man, Jochem II. Die tegenstelling vind je terug in hun kinderen.’
Met jouw werk treed jij anders wel aardig op de voorgrond. Dat hindert je niet?
‘Ik zie altijd op tegen de aandacht, hoe nodig die ook kan zijn. Ik weet nog dat Het huis van mijn vader verscheen, mijn debuutroman. Voor de hele familie had ik een exemplaar klaarliggen. Daarin had ik een velletje gelegd van geschept papier, foto van de omslag voorop, met de vraag of het verhaal alsjeblieft mocht zijn wat het was. Geen discussies, geen duidingen, geen commentaar dat het helemáál de dominee niet was die in papa’s graf donderde, maar onze oom Guus – dat wist ik zelf ook wel, maar dat was juist zo heerlijk na al die jaren in de journalistiek: eindelijk mocht ik spelen met de feiten, alles ten faveure van de vertelling. Ze begrepen het gelukkig, maar toch niet allemaal. Een enkeling liet zich door mij de mond niet snoeren, zei ze. Ze dacht meteen te weten dat ík die Olivier was in het verhaal, de leraar die verliefd wordt op zijn pupil. Ik had namelijk ooit, toen ik begin twintig was, ook mijn hart eens verloren aan een teenager. Dus dat moest wel. Ook met En najagen van wind ging het mis. Iemand herkende zich in maar liefst drie personages, en ik moest uitleggen dat het toch echt anders zat. Dan help je de hele magie van zo’n boek toch om zeep? En dan krijg je de recensies nog.’
Net zo vervelend?
‘Soms wel. Aapte ik in mijn debuut Gerard Reve niet na met die strakke, roodpaarsfluwelen broek? schreef iemand. Nee, daar liepen wij toen in, dat was de tijd. En in het honderdste geboortejaar van Annie Schmidt bracht De Arbeiderspers een prachtig bundeltje uit met mijn interviews met haar, waaronder het allerlaatste dat ze gegeven heeft. Annejet van der Zijl, en ik hoop dat ik haar goed citeer, heeft ooit gezegd dat van alle interviews die ze ter voorbereiding op haar biografie van Annie gelezen had, die van mij haar misschien wel het dichtst bij haar wezen hadden gebracht. Wat schrijft Elsbeth Etty vervolgens over diezelfde interviews? Annie babbelt maar wat. Het is zo onheus.
‘Maar als ik zit te schrijven, ben ik daar helemaal niet mee bezig. Dan zit ik in het verhaal en nergens anders. Misschien heb ik dit al eens verteld, maar toen ik destijds aan mijn oorlogsroman Dwalingen werkte, belde Liesbeth List mij op. We moesten samen ergens zijn en ze vroeg of ik haar kon oppikken, ze had geen vervoer. Het was een stralende dag in juni. Maar voor mij was het op dat moment Oudjaar 1944. “Is het niet glad?” vroeg ik.’
NRC Handelsblad, 23 maart 2013
door Jannetje Koelewijn
Verraden jezuïet
Pater Van Kilsdonk werd studentenpastor in het Amsterdam van de jaren zestig. Seks voor het huwelijk en homoseksualiteit keurde hij goed, het celibaat noemde hij zinloos en ongezond. Alex Verburg schreef zijn biografie.
Een mediahype was het, een van de eerste in Nederland die door de televisie werd veroorzaakt – oktober 1962. Pater Jan van Kilsdonk, 46 jaar en al een beroemdheid in het Amsterdamse studentenleven, had in het deftige gezelschap van katholieke academici gezegd dat je best kritisch mocht zijn over bisschoppen en pausen. Dat waren ook maar mensen.
Ongehoord, in die tijd.
De camera’s van de KRO waren erbij. Van Kilsdonk had geen benul wat daar de gevolgen van konden zijn. Diezelfde avond werden de beelden uitgezonden. Nederland had nog maar één net, maar er waren meer dan een miljoen huishoudens met een televisietoestel. De woorden die pater Van Kilsdonk had uitgesproken voor de leden van de Sint Adelbert-vereniging werden wereldnieuws.
En toen werd pater Van Kilsdonk afgezet. Hij las het op een ochtend in de Volkskrant, toen nog katholiek: het Heilig Officie in Rome eiste zijn ontslag. “Klopt dat?”, vroeg hij telefonisch aan de bisschop van Haarlem, onder wiens jurisdictie hij viel. “Ja”, zei die. “Dat klopt.” De Romeinse curie vond het hoogst gevaarlijk als deze pater zijn ideeën zou blijven verspreiden.
Een maand later werd hij na bemiddeling in Rome weer in genade aangenomen, maar tot op zijn sterfbed, in 2008, zou hij er gekrenkt door blijven – zegt Alex Verburg, de man die Van Kilsdonks memoires schreef. Ze zijn net gepubliceerd: Pater Van Kilsdonk. Raadsman in delicate zaken.
Verburg (1953): “Hij begon er meteen over, de eerste keer dat ik bij hem was. Ik wilde chronologisch te werk gaan en bij zijn jeugd beginnen, maar hij zei: pardon, mag ik even de regie? En toen begon hij over die Adelbert-rede en wat dat met hem gedaan had. In de gesprekken daarna is hij er minstens tien keer op teruggekomen. Soms zei ik: pater, dat hebt u toch al verteld? Nee hoor, zei hij dan. Toch wel, pater. O ja? Hij moest en zou erover praten.”
Wat hem vooral zo verdrietig had gemaakt: het verraad van de mensen van wie hij wist dat ze het met hem eens waren, maar die hem in het openbaar niet durfden te steunen of hem afvielen.
Van Kilsdonk, geboren in 1917, was de zoon van een molenaar uit het dorp Zeeland, aan de rand van de Peel. Zijn moeder overleed toen hij tien was. Hij werd opgeleid tot jezuïet en in 1947 werd hij naar Amsterdam gestuurd om aan het Ignatiuscollege godsdienst te onderwijzen. Onder zijn leerlingen: de dichter en theoloog Huub Oosterhuis (vader van Tjeerd en Trijntje), de literatuurcriticus en essayist Kees Fens, de priester en kunsthistoricus Antoine Bodar. Vooral met de laatste zou hij later de grootste moeite krijgen.
In 1958 werd Van Kilsdonk studentenpastor. Twee jaar daarna richtte hij de Studentenekklesia op, een kerkgemeenschap die snel groot en populair werd, ook onder gereformeerden en hervormden. Hij zei dat voorechtelijke seks geen doodzonde was, in een tijd dat veel katholieken dat nog wel zo zagen. Later zei hij dat het celibaat zinloos en ongezond was, tenzij het je lag. Hij was de steun en toeverlaat van aidspatiënten, onder wie de schrijver Frans Kellendonk, en leidde hun uitvaartdiensten. Hij gaf homoparen zijn zegen.
Tegen Alex Verburg zei Van Kilsdonk dat hij zich zijn hele leven van de lichamelijke liefde had onthouden. “Die gevoelens had hij gesublimeerd in empathie met de mensen die zijn hulp zochten. Hij kon zich zo goed in anderen inleven dat hij bij wijze van spreken met honderden mannen en honderden vrouwen geslapen heeft.”
Het was niet Verburgs eigen idee om Van Kilsdonks memoires te schrijven. Zijn uitgever, AtlasContact, vroeg het hem, in 2007. Hij had net een boek gepubliceerd over de ontvoering van Gerrit Jan Heijn. Zijn weduwe, Hank Heijn, had Verburg haar verhaal gedaan.
Verburg: “Ik zei niet meteen ja, want ik was een boek aan het schrijven over een liefdesdrama in 1942 en de hoofdpersoon daarvan zou niet lang meer leven. Na een paar dagen belde Van Kilsdonk me toevallig op. Het was vlak voor zijn negentigste verjaardag. Eigenlijk kenden we elkaar maar zijdelings. Vraag me niet waarvan, ik weet het waarachtig niet. Al vóór 1995, toen ik hem had geïnterviewd. Steeds dook hij op, kreeg ik een brief of belde hij en vroeg hij naar mijn welzijn en dat van mijn familie. En op verzoek had ik gesproken bij de onthulling van zijn borstbeeld in zijn geboortedorp. Toen vertelde ik hem over het plan. Ik dacht: als hij er geen zin in heeft, hoef ik er niet meer over na te denken. Maar hij reageerde met zoveel instemming dat ik schrok: met goed fatsoen was er geen weg meer terug.”
Van Kilsdonk begreep zijn aarzeling: natuurlijk, dat andere boek ging voor. Maar als ze nu alvast wel met de gesprekken begonnen? Zijn hart, zijn longen, zijn benen – alles was versleten. Hij zou het, dacht hij, ook niet lang meer maken.
Zelf is Alex Verburg van gereformeerden huize. Hij komt uit een gezin met negen kinderen. “Van Kilsdonk was op de uitvaart van mijn broer toen die was verongelukt. Hij was ook op de uitvaart van mijn moeder, in een rolstoel. Hij wist dat een van mijn zusjes ernstig ziek was. Hij was zelfs op het promotiefeest van mijn partner. Pater Van Kilsdonk was overal.”
Voorjaar 2007 ging Verburg bij Van Kilsdonk op bezoek in de De Lairessestraat in Amsterdam-Zuid, waar die in een huis voor “oude en uitgerangeerde priesters” woonde. De grandeur van het patershuis bij het Ignatiuscollege aan de Hobbemakade, waar hij vroeger had gewoond, was daar ver te zoeken. Het patershuis was al lang geleden gesloten en de school was verhuisd. Verburg: “Zijn kamer stond vol boeken, overal lagen paperassen. Het was er rommelig, wat smoezelig ook. Zijn rozenkrans zat in een lege jampot – ik denk dat hij die anders niet meer kon vinden. Zijn ogen waren slecht. Hij wilde dat ik zo dicht mogelijk bij hem kwam zitten. Later nam ik doekjes mee om zijn brillenglazen schoon te maken, dat scheelde een stuk. Als ik zijn kamer binnenkwam, spreidde hij zijn armen: kijk, kijk, kijk, daar ben je.”
Alex Verburg woonde lang in Amsterdam, maar nu woont hij met zijn partner – de musicoloog en muziekrecensent Eddie Vetter – in een oude boerderij tussen Hoorn en Enkhuizen, aan de oever van voorheen de Zuiderzee. Daar is het fris en opgeruimd. Alles ademt nostalgie: het graniet van het aanrecht in de keuken, het helblauw van de wanden van de vroegere kaaskamer (tegen de vliegen), het donkergroene email van de blikken voor koffie, thee en suiker, de glazen waarin hij appelperensap schenkt. Die komen nog uit de huwelijksuitzet van zijn ouders. Naast een vaas met zachtroze rozen staat een ingelijst portret van zijn moeder als jonge en mooie vrouw.
Een jaar lang ging Alex Verburg wekelijks naar Van Kilsdonk toe en hij legde de gesprekken vast op band. “Vreselijk veel werk om ze af te luisteren en er een structuur in aan te brengen, maar ik wilde de pater onversneden hebben. Zijn taalgebruik was zo prachtig.”
Van Kilsdonk was anders dan andere priesters en dat maakte hem geliefd en verguisd. Direct na zijn priesterwijding, in 1945, werd hij als aalmoezenier naar Kamp Valkenburg en Kamp Vught gestuurd, waar toen oorlogsmisdadigers waren opgesloten. Pater Van Kilsdonk stelde zich “radicaal solidair” met hen op. Als ze ’s nachts om twee uur terugkeerden van hun gedwongen arbeid, in een gesloten vrachtwagen, stond hij ze op te wachten. Dag Piet, hoe is het gegaan vandaag? Vergeving, vond hij, was de enige manier om van misdadigers weer mensen te maken. Niet dat ze niet gestraft moesten worden, maar híj hoefde daar niet aan mee te doen. Hij vond ook dat de gevangenen voor hun werk betaald moesten worden, op een rekening waar ze pas na hun detentie bij konden komen. Ze waren geen slaven.
“Het kortetermijngeheugen van pater Van Kilsdonk was niet meer altijd even goed”, zegt Verburg. “Maar verder was hij volstrekt helder van geest. Hij was kort na de bevrijding aanwezig geweest bij een executie van een ter dood veroordeelde. Alsof het gisteren gebeurd was. Het was een van de laatste executies die in Nederland ten uitvoer werden gebracht. Het was een man van een jaar of vijfendertig, hij werd voor het vuurpeloton gefusilleerd.” Van Kilsdonk was aangemoedigd om te gaan kijken door baron Frans van Voorst tot Voorst, die bij het Openbaar Ministerie werkte. Doe het, als je durft, had hij gezegd. “Hij huilde toen hij erover vertelde. Hij had het beeld nooit meer uit zijn hoofd kunnen krijgen.”
Van Kilsdonk kon ook huilen om Jan Hus die in 1415 op de brandstapel stierf omdat hij kritiek op de Katholieke Kerk had geleverd. Hij kon huilen om Johan van Oldenbarnevelt die in een machtsstrijd met prins Maurits verwikkeld was geraakt en dat ook met de dood moest bekopen. Hij werd in 1619 onthoofd. Verburg: “Voor pater Van Kilsdonk leefde het verleden alsof hij er zelf bij was geweest. Hij was een man van alle eeuwen en hij was zeldzaam humaan. De gesprekken met hem waren voor mij één lange les in eerbied en medemenselijkheid.”
Bitter was pater Van Kilsdonk over Antoine Bodar, omdat die twee priesters uit de Krijtberg had aangegeven bij de kerkelijke autoriteiten. De Krijtberg was de jezuïetenkerk aan het Singel in Amsterdam waar Antoine Bodar eerder was weggestuurd vanwege zijn orthodoxe geloofsopvattingen. De ene priester, schreef Bodar in een later uitgelekte brief, sliep ’s nachts bij zijn vriend in bed. De andere had een vriendin en een dochtertje. Verburg: “Van Kilsdonk vond het een onbarmhartige rotstreek van Bodar. Hij raakte hevig overstuur toen hij erover vertelde. Hij noemde hem een kwelradicaal. Later dacht ik wel: ik had beter moeten doorvragen. Ik had hem moeten vragen: pater, wat zou u gedaan hebben? Maar toen was hij al overleden. Ik denk dat hij zelf naar die mannen was toegegaan en ze had aangesproken op hun geweten. Hij zou ze nooit verlinkt hebben. Ondenkbaar.”
Een teleurstelling voor Van Kilsdonk was dat de Studentenekklesia uiteindelijk niet ‘de nieuwe kerkelijkheid’ geworden is waarop hij gehoopt had. De ekklesia bestaat nog wel en wordt geleid door Huub Oosterhuis, in het debat- en bezinningscentrum De Nieuwe Liefde aan de Da Costakade. Maar de diensten zijn niet meer zo druk bezocht als in de jaren zeventig en tachtig.
De laatste maanden van zijn leven bracht pater Van Kilsdonk door in het woonzorgcentrum Bernardus, vlak bij het Leidseplein. “Ik had met hem te doen”, zegt Alex Verburg. “De verzorgsters hadden geen idee met wat voor man ze te maken hadden. Hij was bang voor ze. Een keer had hij zijn stem verheven tegen een van hen omdat ze zijn medicijnen op een andere plek dan gewoonlijk had neergezet. Hij putte zich daarna uit in excuses. Ik schreeuw niet omdat ik u niet eerbiedig, zei hij. Ik schreeuw omdat ik zo mijn medicijnen niet meer kan terugvinden en ze dan vergeet in te nemen.”
Pater Van Kilsdonk stierf in zijn slaap op 1 juli 2008. Hij was tien maal zeven jaren oud, en daar nog eens drie maal zeven bovenop, schrijft Verburg met gevoel voor christelijke symboliek in zijn nawoord. De uitvaartdienst was in de Dominicuskerk – een kerkgemeenschap zonder jezuïtisch verleden. De pater heeft zijn eigen memoires niet meer gelezen.
Leidsch Dagblad, 21 maart 2013
door Nadine Mussert
‘Het is allemaal niet zo zwart-wit’
‘Dwalen is menselijk, vergeven is goddelijk.’ Annie schreef deze wijsheid níet op in de brief aan haar zus nadat die haar had veroordeeld voor het feit dat ze met een Duitse jongen ging. Maar die paar woorden, die zo plotseling voorbij komen in het boek Dwalingen van Alex Verburg dekken misschien wel de lading van het verhaal over een waar gebeurd liefdesdrama aan de Zuid-Hollandse kust in de Tweede Wereldoorlog.
“Het waren gouden maanden voor Annie, die haar duur zijn komen te staan,” stelt schrijver Alex Verburg. In het kader van de Boekenweek ‘Gouden tijden, zwarte bladzijden’ wordt naast zijn nieuwste boek Pater van Kilsdonk. Raadsman in delicate zaken het boek Dwalingen uit 2009 uitgelicht bij Boekhandel Van der Meer in Noordwijk.
Het verhaal roept bij eenieder uit de regio veel herkenning op; Duindorp uit het verhaal ligt aan de Zuid-Hollandse kust. De dorpelingen hielden zich voor de oorlog veelal bezig met toerisme, visserij en scheepvaart. Nu worden dorp en duingebied bevolkt door jongens van de Duitse Arbeitsdienst die er druk bouwen aan de Atlantikwal. “Maar,” vult Verburg aan, “zulke verhalen speelden zich natuurlijk overal af.”
Dwalingen legt de onmogelijke keuzes bloot waarvoor mensen in oorlogstijd kunnen komen te staan. In de geanonimiseerde personage van de hoofdpersoon Annie die met haar zeventien jaar verliefd wordt op Johann die de paarden van de Duitsers in het dorp verzorgt. Zijn familie werd verdreven uit wat nu Moldavië is, over zijn lot had hij niets te zeggen. De vader van Annie sloot zich uit puur idealisme vlak na de oprichting aan bij de NSB, wat ook haar verweten wordt in het kleine dorp. In de loop van de oorlogsjaren is hij zich steeds minder in de standpunten van de partij gaan vinden, maar koppig als hij is, en bang om te worden aangezien voor iemand die nog gauw even zijn straatje schoonveegt, blijft hij lid. Tegen de wens van zijn gezin in en ongeacht de veroordeling door zijn kerk en dorpsgenoten.
“Allereerst wil ik gewoon mooie verhalen vertellen. Maar terugkijkend, blijkt dat ik in al mijn boeken de andere kant van een medaille laat zien. Het is allemaal niet zo zwart-wit als het soms lijkt. Mensen schreven mij na lezing van Dwalingen dat ze misschien wel dezelfde keuze als Annie zouden hebben gemaakt. En dat was een grote ontdekking voor ze.”
Het thema van deze Boekenweek ligt de schrijver dan ook goed. In zijn nieuwste boek Pater Van Kilsdonk. Raadsman in delicate zaken liggen eveneens gouden tijden en zwarte bladzijden verscholen. In deze memoires van de pastor komt ook zijn tijd als aalmoezenier in de zogenoemde NSB-kampen Vught en Valkenburg ter sprake. “Na de oorlog hebben 120.000 Nederlanders gevangengezeten wegens landverraad. Van Kilsdonk hielp ze in die kampen hun menswaardigheid terug te vinden. Ze moesten immers verder. Hij vond: schuldige mensen breng je niet tot inkeer door ze te beschuldigen, maar door ze te eerbiedigen. En hij deed dat op een weergaloos mooie manier.”
De verhalen van Van Kilsdonk en Annie staan los van elkaar, maar hebben wel een raakvlak. “Toen ik Annie over Van Kilsdonk vertelde, was ze ontroerd. Voor haar was hij een held die bekend stond om zijn barmhartigheid. Hij was er bij uitstek voor hen die in de hoek waren gedreven.”
Acht mei 1945 wordt Annie opgehaald door de Binnenlandse Strijdkrachten en op het dorpsplein tot ‘moffenmeid’ veroordeeld. Ze heeft de verschijning van het boek helaas niet mee mogen maken. “Dat vond ik wel verdrietig, ja,” knikt Verburg. “Dit boek betekende toch een soort rehabilitatie voor haar. Maar het is goed dat het er is.”
Annie heeft volgens de schrijver nooit spijt gehad van haar romance met Johann. “Ze was zielsveel van hem blijven houden, alle dagen van haar lange leven.”
De Gooi- & Eemlander, Haarlems, Leidsch en Noordhollands Dagblad, 21 februari 2013
door Ton de Lange
‘Jezus is geen brave Floris’
Als lid van de kerk ben je indirect medeplichtig aan de moord op duizenden, vond pater Jan van Kilsdonk. Zijn ‘diepe schaamtegevoel’ kon echter alleen ontstaan vanuit een sterke verbondenheid. Vijf jaar na diens dood publiceert Alex Verburg de memoires van deze ‘raadsman in delicate zaken’.
Verburg (59) is geboren in Den Haag, als op een na jongste in een gezin van negen. Negen ‘verrassende openbaringen van uw persoon’, aldus pater Van Kilsdonk in een stijlvolle brief aan de moeder toen zij zeventig werd. Haar zoon begon ooit bij de Texelse Courant, werd romanschrijver en tekende naast dat van Liesbeth List ook het levensverhaal op van Hank Heijn, weduwe van de vermoorde Gerrit Jan Heijn.
Het boek over de pater vergde jaren. Ook wegens een roman, en voordrachten en interviews ‘om de kachel te laten branden’.
Daar waar het ging over de zeer negatieve kanten van de katholieke kerk zoals seksueel misbruik en ander geweld in Amerika trof Verburg een openhartige man. “Hij noemde het ‘legendarische toestanden’. ‘Hoe bestaat het dat die priesters allemaal gefungeerd hebben, en nóg fungeren? Daar kan ik mij niets bij voorstellen. Ik zou zeggen: pardon, meneer, zoekt u een andere baan’.” Maar de pater betuigde tegelijk zijn trouw. “Hij vond dat het christelijk geloof enorm veel liefde heeft gemotiveerd, dienstbaarheid aan mensen, een beschikbaarheid die in deze tijd bijna niet meer voorstelbaar is. ‘Ik heb,’ zei hij, ‘zoveel gelukbrengende werking gezien van de christelijke kerken dat het verlies ervan ook bij mij weemoed oproept’. En: ‘Over dat verleden van volstrekte toewijding spreek ik niet met schaamte maar met een ongeneeslijke eerbied! Alle godsdiensten hebben in hun diepste realisatie de menselijke adel eerder verhevigd dan verminderd’.”
Het taalgebruik van de pater mag in een tijd van vervlakking door velen worden beschouwd als ouderwets en overdreven, maar Verburg geniet nog volop van de vloeiende voorbeelden van de ’tale Kanaäns’. “Eigenlijk zegt hij: je moet het kind niet met het badwater weggooien. Maar zorgen maakte de pater zich niet. Dat we de uiterste verwording tegemoet zouden gaan, speelde niet in zijn hart. Ging de kerk ten onder, dan zouden er volgens hem wel weer andere krachten worden opgeroepen, een andere culturele ordening, een andere mate van regulering, een nieuwe modus vivendi . ‘Dingen gaan zoals ze gaan en gedane zaken nemen geen keer, dat zit in mijn bloed,’ zei hij.”
Jan van Kilsdonk was in 1971 een van de spraakmakende personen die op tv werden geïnterviewd door de beroemde schrijver Godfried Bomans, die dat jaar op 58-jarige leeftijd zou overlijden. De pater was, zoals dat tegenwoordig heet, een ‘mensenmens’. Het boek toont een man met een groot hart en een gezonde dosis nuchtere humor. “Zo vond hij dat de christenheid Jezus onterecht het liefst afschildert als een brave Floris. Onzin, volgens hem. ‘Brave Florissen worden niet gekruisigd, en Florissen die mensen uit de dood opwekken ook niet. En Jezus, die niet een glaasje of een flesje, nee, die massa’s water in wijn kan veranderen, pardon, daar ben je zuinig op. Die laat je lang leven’.”
Trouw, 5 mei 2012
door Eveline Brandt
‘Degenen die over zijn, zijn de blijvertjes’
Vrienden zijn een apart soort familie. Wat vertellen wij over vriendschappen, en wat zegt dat over ons? Vandaag de schrijvers Judith Koelemeijer en Alex Verburg. Eerst vielen ze voor elkaars werk, daarna voor de persoon.
Alex heeft mij een keer gevraagd een manuscript van hem te beoordelen”, zegt schrijfster Judith Koelemeijer (45). “Dat vond ik spannend, want zo’n verzoek kan een bom onder een vriendschap leggen.”
“En Judith was genadeloos”, lacht haar vriend en schrijver Alex Verburg (58). “Ik kon mijn eigen tekst bijna niet meer terugvinden door al haar gestreep.”
Judith: “Ik vond het moedig van jou, en een blijk van vertrouwen. Ik had besloten: oké, dan zeg ik ook eerlijk wat ik niet goed vind, anders is de vriendschap niets waard. Maar ik vond het eng, want ik weet hoe kwetsbaar je bent als schrijver. Als een ander de verkeerde opmerkingen maakt of niet het juiste begrip toont, kan dat schadelijk zijn.”
Alex: “Ik heb gezien hoeveel werk ze erin heeft gestoken en daarom zou ik beschroomd zijn haar dit nog eens te vragen, maar zeker níet omdat ze mijn vertrouwen heeft geschaad.”
Judith: “Ik was bang dat je van slag zou zijn of mij heel naar zou vinden. Maar je kon mijn commentaar goed horen. Eigenlijk precies zoals het moet: je hebt overgenomen wat je terecht vond, en je was verder eigenwijs genoeg om vast te houden aan je eigen versie.”
Judith Koelemeijer en Alex Verburg praten graag, gretig en gedreven over het schrijverschap. Zo begon hun vriendschap tien jaar geleden ook: bij hun boeken. Ze maakten eerst kennis met elkaars werk, toen pas met de persoon. Hij las haar familiekroniek ‘Het zwijgen van Maria Zachea’, het boek waarmee ze in 2001 debuteerde en dat een bestseller werd met ruim 300.000 verkochte exemplaren. Alex: “Haar boek riep veel bij mij op. Ik kom zelf uit een grote familie, ik was de jongste zoon in een gezin van negen. Het kinderrijke gezin van haar vader dat Judith beschrijft, de onderlinge grapjes, het elkaar vliegen afvangen – die sfeer was goed getroffen. Razend knap.”
Hij stuurde haar een briefje, plus zijn eigen debuutroman ‘Het huis van mijn vader’. Judith weet nog de eerste zin en draagt die voor, bij hem thuis aan de fraaie, negentiende-eeuwse tafel: “Ze noemen mij een zondagskind.” Ze kijkt Alex aan en zegt: “Het trof me direct. Ik was net bevallen van mijn zoontje en las jouw boek wanneer ik hem de borst gaf. Ik vond het herkenbaar omdat ik zelf net over zo’n groot gezin had geschreven, maar ik viel vooral voor jouw toon. Licht melancholisch, zonder sentimenteel te worden. Ik dacht: iemand die zo schrijft, moet zelf ook bijzonder zijn.”
Hij zit er een beetje verlegen bij en zegt: “Dat streelt me natuurlijk. Die melancholie heb ik er niet in gelegd om effect te sorteren, die zit gewoon in mij. Dat Judith die zo goed aanvoelt, zegt iets over haar, en over onze vriendschap. Mijn debuut heeft bij lange na niet zoveel gedaan als dat van Judith, hoor: vijf drukken. Maar ik was er hartstikke blij mee.”
Judith: “Van mijn boek werd belachelijk veel verkocht, terwijl Alex óók een prachtig boek had geschreven. Ik was wel eens bang dat dat spanning zou opleveren tussen ons. Maar jaloezie kent hij niet. Vlak nadat ‘Anna Boom’, mijn tweede boek, uitkwam, kreeg ik een zware longontsteking. Alex was toen de eerste die mailde: Kijk! Je mag dan in het ziekenhuis liggen, je staat wél op nummer 5 in de Bestseller-60.”
Nadat ze hun boeken en vele e-mails hadden uitgewisseld, ontmoetten ze elkaar voor het eerst in levenden lijve op het Boekenbal. Precies tien jaar geleden. “Da’s wel de slechtste plek om elkaar te leren kennen”, grijnst Judith. “Het Boekenbal is niet bedoeld voor vriendschap, daar moet je door de gangen paraderen, en als je met iemand praat gebeurt er dit…” Ze staat op en kijkt demonstratief over Alex’ schouder of er misschien een nóg interessantere schrijver in de buurt is om mee te netwerken. “Maar wij hadden het gezellig, we hadden heel wat bier gedronken en dat vond ik ook meteen: fijn dat Alex drínkt.” Hij schiet in de lach: “Niet als een tempelier, toch?” Judith: ,,Nee, maar ik vind het fijn om met een vriend of vriendin te kunnen drinken. Ik heb dat van huis uit meegekregen: in goed gezelschap wordt er een fles opengetrokken. Ik voelde me ook meteen op mijn gemak; ons contact was direct vanzelfsprekend. Hoe was dat voor jou?”
Alex: “Ik had het gevoel dat ik jou al jaren kende. Een enorme vertrouwdheid. Naarmate ik ouder word, keer ik meer en meer naar binnen. De schrijverij brengt dat ook met zich mee: er gebeurt al van alles in dat hoofd, er kan soms amper nog wat bij. Ik laat ook bijna geen nieuwe vrienden toe; daardoor was ik haast verbaasd dat jij ineens mijn leven binnenwandelde.”
Zij is tenger, adrem en beweeglijk. Hij groot, bedachtzaam en een ware gentleman. Hij spreekt een zo beschaafd Nederlands dat Adriaan van Dis er niet aan kan tippen. Samen met zijn partner bewoont hij een schitterend huis op het platteland, dat bijkans als een museum is ingericht. “Alex gedijt bij schoonheid; mijn huis is het tegendeel”, zegt Judith wat verontschuldigend. “Daar is het echt een rommeltje – helaas.”
Alex is haar eerste vriend die geen ‘ex’ is. “Als ik vroeger een man leuk vond, kreeg ik ook vaak iets met hem, en bleef daarna soms bevriend. Ik ben nu alweer vijftien jaar samen met Vuk, maar ik had ook verliefd kunnen worden op jou, Alex, toen ik twintig of 25 jaar jonger was. Ik had jou heel mooi gevonden, zo lang, en met zo’n mooie bos haar…”
Alex: “Ik zit verdorie op mijn nagels te bijten, merk ik. Het is vleiend om te horen, maar ik voel me er ook wat verlegen mee. Andersom kan ik mij voorstellen dat ik ook voor jou was gevallen. Ik leef al twintig jaar in opperste harmonie met Eddie, maar het had ook een vrouw als jij kunnen zijn. Als wij in een restaurant zitten, denken mensen waarschijnlijk ook dat wij bij elkaar horen.”
Welk woord kan hij hieraan geven? “Zielsverwantschap? Thuiskomen? Of, als er zoiets als een vorig leven bestaat, kennen we elkaar misschien daar al van.” Judith, schertsend: “Daar geloof ik niet in, daar gaat hij mij nog een keer van overtuigen.” Alex kaatst terug: “Je komt er nog wel achter, dame.”
In de restaurants en cafés waar ze lange avonden doorbrengen, worden ze er altijd uitgezet bij sluitingstijd. Omdat ze niet uitgepraat raken, en achteraf nog e-mails moeten sturen over alle onderwerpen die ze zijn vergeten. Tussen hen stroomt het, zegt Judith. “Je ontmoet soms mensen in het leven die je vrijer doen voelen. Bij wie je meer jezelf kunt zijn dan bij anderen.” Alex: “Ja, dat is volgens mij een kern van vriendschap: dat je bij elkaar tot je recht komt. Ik hoef bij jou niets te bewijzen, ik word gezien en gewaardeerd om wie ik ben.”
Er spelen vaak kwesties, soms worstelingen, in zijn leven waar hij graag Judiths mening over wil horen, omdat die ‘altijd onderbouwd’ is en ‘nooit goedkoop of gemakzuchtig’. Zo trad hij de afgelopen jaren honderdvijftig keer op met Liesbeth List in een door hem geschreven theaterprogramma. “Op die tournees kwam altijd een man mee voor de cd-verkoop. Hij bejegende mij ronduit vijandig; misschien uit jaloezie. Liesbeth en ik ontvingen steevast complimenten, dat we zo’n eenheid vormden, en dat moest die man altijd aanhoren terwijl wij zaten te signeren. Hij werd steeds onhebbelijker; siste, vlak voordat ik het toneel op moest, verwensingen naar me als ‘klootzak’ of ‘hoer’. Een enorme troost om dan iemand als Judith om je heen te weten.”
Judith: “Ik ken weinig mensen die zo’n grote innerlijke beschaving hebben als Alex. Hij zal je nooit een streek leveren; je kunt zo bij hem onderduiken. Ik vind het heel erg als hij zo schofterig wordt bejegend. Een echt advies kun je dan niet geven; hooguit begrip tonen en hem steunen: Jij zit goed, laat het alsjeblieft langs je heengaan, die man weet niet beter.”
Alex: “Vriendschap helpt mij om me teweer te stellen tegen dit soort hufterigheid. Ik vind dat de wereld er bepaald grimmiger op wordt; bij vrienden kan ik daarvoor schuilen. Eenzelfde gevoel heb ik soms in het Concertgebouw: buiten is Wilders en een hoop onderbuik, maar binnen zit een volle zaal te genieten van schoonheid. Dat vind ik troostrijk. Ook vriendschap troost mij. Niet dat ik mijn vrienden nodig heb om bij uit te huilen, maar om te ervaren dat er tegenkrachten zijn.”
Judith knikt: “Daardoor voel je je gesterkt in wie je bent, in hoe jij de dingen aanpakt. Hoe ouder je wordt, hoe scherper dat soms contrasteert met de buitenwereld.” Lacht: “Met het Boekenbal bijvoorbeeld. Dat soort buitenkant interesseert ons allebei niet, en ook daarin hebben wij elkaar gevonden. Schrijven is voor ons allebei een diepe innerlijke noodzaak.”
Zij noemt als voordeel van hun nog ‘jonge’ vriendschap die op latere leeftijd begon, dat ze beiden hun bestemming al hadden gevonden. “We zijn schrijvers, over die worsteling en de lange weg daarnaartoe hoeven we het niet meer te hebben”, zegt Judith. “Ik denk ook dat ik nu een betere vriendin kan zijn dan vroeger. Als je jong bent, ben je vaak op zoek naar bevestiging. Dan zoek je eigenlijk vooral jezélf in vriendschappen. Je voert veelal gesprekken die twee monologen zijn. De een vertelt over haar fantastische verovering; de ander moet dan meteen over háár verovering vertellen. Terwijl ik nu – ouder, steviger – meer open kan staan voor wie de ander echt is. Daardoor kunnen vriendschappen zich verdiepen. Ik ben zelf ook meer bereid om in mijn ziel te laten kijken, en merk dat ik steeds minder een pose aanneem. Gaandeweg zijn de vrienden afgevallen met wie je niet kon meegroeien. Degenen die nu over zijn, zijn de blijvertjes.”
Alex beaamt dat. “Vroeger zocht ik via vriendschappen vooral naar mijn identiteit. Mijn vrienden waren vaak mijn voorbeelden; ik bewonderde hen om kwaliteiten die ik zelf niet bezat. Die afhankelijkheid heb ik afgelegd. Ik doe het werk dat ik het liefste doe, woon op de plaats waar ik het liefste woon, met de partner met wie ik het liefste ben. Toen Judith en ik elkaar ontmoetten, was ik als persoon uitgekristalliseerd. Je bent niet meer behoeftig, je deelt juist in elkaars overvloed en inspireert elkaar waar je kunt. Dat zijn mijn vriendschappen van nu, en die maken mijns inziens de beste kans.”
Alex Verburg
Geboren: 13 december 1953 in Den Haag
Opleiding: Christelijk Lyceum in Hilversum en een blauwe maandag School voor de Journalistiek in Utrecht.
Loopbaan: Verburg begint in 1973 als verslaggever bij de Texelse Courant. In de jaren tachtig maakt hij naam als interviewer bij grote publiekstijdschriften. Met ‘Het huis van mijn vader’ debuteert hij in 2002 als romanschrijver. Twee jaar later volgt ‘En najagen van wind’, in 2009 ‘Dwalingen’.Verburg schrijft ook de memoires van Liesbeth List en in 2006 ‘De verzoening’, het levensverhaal van Hank Heijn, weduwe van de in 1987 vermoorde Gerrit Jan Heijn. Momenteel werkt hij aan een boek over het leven van Pater van Kilsdonk.
Judith Koelemeijer
Geboren: 8 april 1967 in Zaandam
Opleiding: Tussen 1979 en 1985 zat Koelemeijer op het atheneum van het St. Michaël College Zaandam. Daarna reisde ze een aantal jaren en werkte ze in de horeca. Van 1988 tot 1993 deed ze Culturele Studies aan de Universiteit van Amsterdam, gevolgd door de postdoctorale opleiding journalistiek aan de Erasmus Universiteit.
Loopbaan: Koelemeijer kreeg in 1995 een baan bij de Volkskrant. In 2000 nam ze ontslag om te werken aan haar boek ‘Het zwijgen van Maria Zachea’ (2001), dat onder meer werd bekroond met de NS Publieksprijs. In 2008 publiceerde ze ‘Anna Boom’, eveneens een bestseller. Volgend voorjaar verschijnt haar derde boek: een autobiografische roman over jeugd, vriendschap en verlies.
Margriet nr. 9, maart 2011
door Heleen Spanjaard
Ik heb truffel, wat heb jij? is de titel van een mooi boekje met het laatste interview met Annie M.G. Schmidt. Alex Verburg had in 1995 een lang gesprek met de schrijfster waarin vele facetten van haar leven de revue passeerden. Een bijzondere herinnering aan ‘onze’ Annie. (De Arbeiderspers, € 9,95)
Waarom publiceer je je laatste interview met Annie M.G. Schmidt nu pas in boekvorm?
‘Direct na de verschijning van haar biografie had ik me al voorgenomen nog eens te luisteren naar de opname van mijn laatste gesprek met haar. Achteraf bleek dat tevens haar allerlaatste interview te zijn. Ik had daar wel al delen van gepubliceerd, maar nooit het hele verhaal.
Met de dood in aantocht sprak Annie vrijuit over wat in haar ogen anders had gekund of gemoeten in haar leven, hoe ze zich haar einde voorstelde, en hoe ze graag zag dat wij ons haar zouden herinneren. Op punten was ze aanzienlijk stelliger dan zij in de biografie naar voren kwam. Toen daarna die tv-serie over haar verscheen, waarin ik naar mijn gevoel Annie niet echt heb ontmoet, niet haar wezen, dacht ik: tja, was dit het dan? Nee dus. Ik vond dat zij alsnog het laatste woord moest krijgen.’
Moet het beschouwd worden als een ode aan haar?
‘Zelf beschouw ik het als een soort testament, als een afscheidsgesprek dat ze voert met ons allemaal, ook al mocht het van haar geen afscheid heten.’
Wat betekende de schrijfster voor jou persoonlijk?
‘Mijn eerste leesboekje droeg de buitengewoon opbeurende titel Jantje Strop in Marokko, het tweede was Annies Het beertje Pippeloentje. Een liefde voor het leven.’
De Leeslamp, 19 september 2010
door André Oyen
Welk is (zijn) uw favoriete boek(en)?
“Wat mijn echte favorieten zijn, weet ik niet. Ze zijn ook te talrijk, de boeken die in pakweg zo’n halve eeuw aan je voorbijtrekken. Veel heb ik ook beroepshalve gelezen, omdat ik nogal wat schrijvers heb moeten, of mogen, interviewen. Dan lees je anders. Schrijvers van wie ik zeker weet dat ik hun werk nog minstens eenmaal in mijn leven wil hérlezen, zijn Couperus, Reve, Proust, Evelyn Waugh, Thomas Mann, Hermann Hesse…”
Waarom?
“Om uiteenlopende redenen. Om de opbouw, de karaktertekening, het ritme, de klank van de woorden. De rust ook, de ruimte die de verteller durft te nemen. De tijd waarover ze schrijven. Alleen bij Hesse, daar is het vooral nieuwsgierigheid. In mijn jeugd heb ik, geloof ik, alles van de man gelezen, ik was verslingerd aan zijn werk. Wat zou ik daar nu van vinden, vraag ik mij af, veertig jaar later?
Er schiet me ineens een voorval te binnen. Het was ergens halverwege de jaren negentig, ik had een ontmoeting met Shirley MacLaine. De aanleiding weet ik niet eens meer, wel dat ik me voor de gelegenheid door vier boeken van haar had heen gewerkt, met wisselend genoegen. Ik stelde daarover een eerste vraag, ze keek me dodelijk vermoeid aan en besloot dat ze daarvoor niet in de stemming was: ‘Next question.’”
Een voorkeur voor boek van papier of e-boek?
“In 1995 bleek ik de laatste te zijn geweest die Annie M.G. Schmidt had geïnterviewd, kort voor haar dood. Het was een mooi gesprek, over de voorstelling die zij zich van haar eigen sterven maakte en van wat er daarna kwam, of niet kwam, en hoe ze door ons herinnerd zou willen worden. Maar het was ook een terugblik, waarin zo ongeveer alle facetten van haar leven wel aan bod kwamen, haar houding in de oorlog incluis. Na de biografie door Annejet van der Zijl, maar met name na die televisieserie, waarvan ik vind dat haar geen recht is gedaan, leek het me de moeite waard dat interview nog eens integraal uit te werken en zodoende Annie als het ware het laatste woord te gunnen. Onder de titel Ik heb truffel, wat heb jij? brengt De Arbeiderspers het boekje uit, in februari 2011.
Annie vertelde me onder andere wat haar blindheid met haar had gedaan. Dat het toch van een opperste onrechtvaardigheid was dat sommige mensen alleen maar lazen om de advertenties van Albert Heijn, terwijl zij, een echt lettermens… Daar leed ze diep onder, ze noemde dat haar dagelijkse ellende. Toen ze die kwaal kreeg, een verwoest netvlies, wilde ze meteen al haar boeken wegdoen. Ook uit woede, natuurlijk, uit frustratie. Maar achteraf was ze zo blij dat ze dat níét had gedaan, want al kon ze ze niet meer lezen, haar boeken bleven haar vrienden, zei ze.
Ik voel dat precies zo. Mijn huis zou verlaten aanvoelen, half ontzield als zij er niet meer waren. Bij het verlies van een e-reader stel ik me toch iets anders voor.”
In welke auteur zijn of haar huid zou U stiekem een week willen schuilen?
“Waarom stiekem? Nee hoor, ik zit lekker in mijn vel, zeker als ik fijn aan het schrijven ben. Dan vergeet ik alle zorgen, goede of minder goede oplagecijfers, niets doet er meer toe, ik ben dan volmaakt gelukkig. Maar ik herinner me wel een veiling van Sotheby’s, waar de bureaustoel van Louis Couperus werd aangeboden. Ik dacht: als ik op die stoel mag zitten schrijven, dan komen de verhalen vanzelf. Want dat gevoel krijg ik bij Couperus altijd, dat zijn boeken zijn geschreven op de stroom van de inspiratie. Dus ik heb dapper zitten meebieden. Maar hij ging ver boven mijn budget, ik meen dat die op 5500 of 6000 werd afgeslagen, terwijl de stoel zonder die geschiedenis misschien maar 80 had opgebracht.”
Heeft u persoonlijk nog iets toe te voegen, wens, verwensing of dergelijke meer?
“Ik heb absoluut niet te klagen, tot nu toe heeft elk boek van mij in de pers mogen rekenen op een hoop fijne feedback, maar over het algemeen valt me wel op dat recensies vaak geen echte recensies meer zijn, met een beschrijving van het boek, feitelijk, niet gekleurd, en daarna een oordeel. Zodat die twee, beschrijving en oordeel, helder van elkaar zijn gescheiden en niet verworden tot een troebele brij waarbij je als lezer verstoken blijft van echte informatie. Het is mijn indruk dat menig recensent die kunst niet meer verstaat.”
Azië Magazine, juni/juli/augustus 2010
door Rose-Mary de Boer
HET REISGEVOEL VAN ALEX VERBURG
‘De onbevangenheid is een beetje weg’
Schrijver Alex Verburg debuteerde in 2002 met zijn roman ‘Het huis van mijn vader’. Daarna volgden o.a. ‘Het voorlopige leven van Liesbeth List’ en ‘De verzoening’, het levensverhaal van Hank Heijn, de weduwe van de in 1987 ontvoerde en vermoorde Gerrit Jan Heijn. Onlangs verscheen ‘Dwalingen’, over een liefdesdrama in de Tweede Wereldoorlog. Verburg is een verwoed reiziger.
Filippijnen, 1994. Fotografie: Sjaak Ramakers |
Waarom reis je en wat betekent reizen voor je?
“Was het de Dalai Lama niet die eens heeft gezegd dat je ieder jaar in elk geval één plek moet hebben bezocht waar je nooit eerder bent geweest? Ik weet niet of die plek per se ver weg moet liggen, maar ik zie er wel een waarheid in. Reizen doet je verwonderen, reizen relativeert. Het maakt het bestaan van alledag, je gewoontes en overtuigingen minder absoluut. Reizen zingt je los van de waan van de dag, van de zorgen en zorgjes, het verbreedt je kijk op het leven, de wereld, de mensheid.”
Wat voor invloed heeft reizen op jouw werk?
“Lange tijd bracht mijn werk het reizen juist met zich mee. Ik schreef erover. In mijn roman ‘En najagen van wind’ heb ik bijvoorbeeld mijn bezoek aan het kamp van Hugo van Lawick verwerkt, in de wonderbaarlijk mooie wildernis van de Serengeti.”
Hoe reis je?
“Dat hangt van de locatie af. In India verplaatste ik me per bus, midden tussen de Indiërs en hun meereizende have – geiten, kippen, een victorie kraaiende haan op het dak. Door het Atlasgebergte in een gehuurd, aftands Renaultje 4. In Tanzania met een Land Rover. In Australië per camper en een enkele continentale vlucht, waarop voor mij, als vegetariër, een ‘special meal’ was geregeld; dat bleek een vleesmaaltijd te zijn, de enige vleesmaaltijd aan boord, want voor de passagiers stond die dag louter groente op het menu.”
Waar ging jouw laatste reis naar toe?
“Naar de Pyreneeën, voor een ontmoeting met Alexandra Radius en Han Ebbelaar, die daar letterlijk eigenhandig hun paradijs op aarde hebben geschapen.”
Wat doe je tijdens lange wachttijden?
“Rondkijken. Lezen. Een uiltje knappen.”
Hoe bereid je je voor?
“Dat ligt aan de bestemming. En het doel. Is dat puur vakantie, dan bestaat de voorbereiding vooral uit het bijeen zoeken van boeken die ik graag wil lezen.”
Met wie zou je graag een verre reis willen maken?
“Mijn partner is de ideale reisgenoot. Hij is overal meteen thuis, zo thuis dat waar ter wereld wij ons ook bevinden, mensen in hun eigen taal hém naar de weg vragen. Ondanks mijn blonde manen en blauwe ogen, lijk ik dankzij hem meer op te gaan in de plaatselijke bevolking en minder op te vallen. Anderzijds heb ik ook altijd buitengewoon prettig gereisd met de fotograaf Sjaak Ramakers, die juist niets liever deed dan zich te onderscheiden en de aandacht op zich te vestigen. Als wij samen op reportage gingen, raakte hij meteen in het vliegtuig al met iedereen in gesprek. Terwijl ik het liefst onopgemerkt de plaats van bestemming zou bereiken, regelde hij zijn gesprekjes zo, dat al spoedig iedereen was geïnformeerd over het hoe en waarom van onze reis. Wie we waren. Wie we niet allemaal hadden ontmoet op onze expedities. Aan welke gevaren we hadden blootgestaan. Hoe we eens ergens in een negorij op de Filippijnen waren onthaald op een maal van gebraden hond die ons even daarvoor nog kwispelend had toegeblaft. Om onze gastheer niet te bruuskeren, moest iemand eraan geloven en het was gegeven de omstandigheden zonneklaar dat Sjaak de uitverkorene was. Wel vijf keer hoorde ik hem de nacht die we daarna in de cel van een afgelegen klooster doorbrachten, schor kokhalzen boven de kleine wastafel. ‘Blaf jij zo?’ vroeg ik hem bij de derde of vierde keer. Kon hij niet om lachen.”
Wat vind je het leukste tijdens het reizen?
“Wat mij altijd inspireert zijn de mensen die je in hun eigen omgeving ziet, met hun gewoontes en gebruiken. Ik ben dan zelf het liefst onzichtbaar, zodat niets hun ritme verstoort. Dat zal ook wel met de levensfase te maken hebben waarin ik me bevind. Er werd hier laatst een pakketje afgeleverd door een jonge koerier. Hij keek me wat onderzoekend aan, wierp vervolgens een blik op de stille dorpsstraat, en vroeg toen:‘Hoe houdt u het hier uit?’ Dertig jaar geleden zou ík wellicht die vraag hebben gesteld.”
Wat vind je niet leuk tijdens het reizen?
“Het begin, Schiphol. Ik heb een aversie ontwikkeld tegen de massaliteit ervan. Herinner je je dat verhaal van die stewardess een jaar of wat geleden? Een passagier meende een opmerking te moeten maken over haar ietwat gezette postuur en zei: ‘Ik wist niet dat ze hier tegenwoordig ook boerinnen in dienst nemen.’ Een opmerking die zij meesterlijk pareerde: ‘Meneer, sinds wij vee vervoeren, wel.’
Alle veiligheidsmaatregelen van tegenwoordig en de onderbroeken met explosiegevaar maken het er natuurlijk ook niet leuker op. De onbevangenheid waarmee ik vroeger altijd in een nieuw avontuur stapte, is een beetje weg. Maar, moet ik erbij zeggen, ik vind überhaupt reizen over land prettiger. Ik houd van de geleidelijkheid, van een landschap dat langzaam verandert in het voorbijgaan.”
Waarom Azië?
“De oude beschaving, de stille kracht, de verfijning van de mensen die je er aantreft, de hoffelijkheid waarmee ze je vaak bejegenen. Ook al zou die gespeeld zijn, dan nog heb ik die duizendmaal liever dan de botheid die ik soms in eigen land ontmoet. Het elkaar de maat nemen, de les lezen, alsof er maar één waarheid zou bestaan. Lijkt bij ons de confrontatie een hoog goed en brengen we elkaar daarmee voortdurend in verlegenheid, daar lijkt juist alles erop gericht de ander níét in verlegenheid te brengen maar zich senang te laten voelen. Tenminste, dat is mijn ervaring.
Of het verhaal helemaal klopt, weet ik niet, maar ik heb ooit gelezen dat in het oude China eenmaal per jaar wijze mannen uit alle windstreken bijeenkwamen om de toestand van het land te bespreken. Allemaal hadden ze een muziekinstrument bij zich en daarop werd net zolang gemusiceerd, tot er geen dissonant meer klonk en iedereen op elkaar was afgestemd. Pas daarna kon de vergadering beginnen. Is dat niet prachtig?”
Wat is je favoriete plek?
“Mijn jeugd. Het huis van mijn vader.”
Felderhof, maart/april 2010
door Kees Terloo
Liesbeth List: ‘Omzien in vreugde’
“In de laatste nacht van Ramses stierf ook mijn tante Hetty. Zij was de zus van mijn echte vader, de tante die lang geleden op een dag tegen mij had gezegd: ‘Ik heb zo het idee dat jij geïnteresseerd bent in wat er gebeurd is.’ En ze had me een bundeltje brieven gegeven: liefdesbrieven van mijn ouders aan elkaar, wanhoopsbrieven van mijn moeder aan mijn vader toen zij met mij in het jappenkamp zat, een brief van mijn vader, kapot van verdriet, waarin hij zijn schoonmoeder vertelde dat haar dochter, mijn moeder, zelfmoord had gepleegd. Hartverscheurend natuurlijk. Toch was ik er blij mee. Eindelijk had ik een verleden, met een échte vader en een échte moeder, mensen van vlees en bloed uit wie ik geboren was en die van mij hadden gehouden. Ik was niet langer ‘opgericht’, want dat gevoel had ik steeds gehad. Uit angst ze te kwetsen, had ik mijn pleegouders nooit naar het verleden durven vragen.
“Met de grootste moeite ben ik aan de brieven begonnen. Ik weet nog dat Cees Nooteboom, met wie ik toen samenleefde, thuiskwam. Ik had ze nog maar net gekregen en zat ermee op de grond, hevig overstuur. ‘Ik moet je iets vertellen,’ zei ik, ‘ik heb brieven…’ Maar hij reageerde geprikkeld. Zijn hoofd stond er niet naar, zei hij. Hij heeft ze nooit gelezen. Ik heb ze opgeborgen in een kluis en pas weer tevoorschijn gehaald toen Alex Verburg mijn biografie ging schrijven. Via zijn boek heb ik ze pas integraal gelezen, en ook niet eens meteen. Steeds stelde ik het uit. Tot ik op vakantie ging naar Frankrijk, naar een huis van vrienden, waar niemand mijn tranen zou kunnen zien. Nou, ze hebben inderdaad rijkelijk gevloeid, maar wel afgewisseld met veel lachen, bulderlachen zelfs, want behalve een verdrietig en teder verhaal, is het ook een heel vrolijk boek. Ondanks alles een omzien in vreugde.
“Sinds 2006 treden we samen op met de voorstelling Liesbeth List Intiem. Alex heeft de voorstelling geschreven, ik heb er de liederen bij uitgezocht en Ton Snijders, mijn gedroomde pianist, begeleidt ons. Het is prachtig om te merken hoe de gesproken en gezongen teksten elkaar versterken. Heeft Alex net over een van Ramses’ idiote fratsen verteld, dan volg ik met Heb het leven lief. Want als iemand het leven heeft liefgehad, is het Ramses wel.
“Het verhaal dat wordt verteld, is soms zo persoonlijk, zo intiem inderdaad, dat ik een keer te geroerd was om te zingen. Volgens mij was dat in Apeldoorn. Het publiek begreep het wel, ik legde uit wat er met me gebeurde. Voor het theaterseizoen 2010-2011 staat een grote tournee gepland met z’n drieën, en dit voorjaar verschijnt er een heruitgave van het boek, met een cd erbij van de voorstelling. Eerst wilde ik dat Alex er geen letter aan zou veranderen. Maar toen overleed Ramses. En bleek onze dochter Elisah tot onze grote, grote vreugde in verwachting. Nog meer familie. In juni is ze uitgerekend. Dood en leven, het is maar een kleine stap.”
Felderhof, mei/juni 2009
door Kees Terloo
‘Wat geweest is, gaat nooit voorbij’
Zijn laatste boek is alweer van drie jaar geleden en werd een bestseller. Daarin beschreef Alex Verburg de ontvoeringsgeschiedenis van Gerrit Jan Heijn, gezien door de ogen van diens weduwe. Deze maand verschijnt ‘Dwalingen’, een waargebeurd liefdesdrama in oorlogstijd.
Waar gaat je roman over?
“Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt in een plaatsje ergens aan de Noordzeekust een Nederlands meisje verliefd op een Duitse jongen die daar werkt voor de Arbeitsdienst. Zij is de dochter van een NSB’er, maar heeft zelf niets op met de bezetting, hij een herdersjongen die graag bij zijn kudde was gebleven. Het is de prille liefde tussen twee onschuldige mensen, maar die liefde wordt beladen met schuld door de tijd en de omgeving waarin zij leven.
Het verhaal van Annie, zoals ik haar in het boek heb genoemd, kwam me via via ter ore en raakte me zo, dat ik haar een brief heb geschreven. Mijn eerste roman, ‘Het huis van mijn vader’, stuurde ik mee omdat die nogal autobiografisch is. Dan wist ze meteen wat voor vlees ze in de kuip had. Na weken kwam er antwoord. Ze wilde voorzichtig kennismaken, maar nog geen toezegging doen. Begrijpelijk. Het ging over een zware last die zij een leven lang met zich mee had gedragen. Voor haar gold: wat geweest is, gaat nooit voorbij.”
Waarom heeft ze uiteindelijk ingestemd?
“Dat weet ik niet, maar op het ogenblik dat ik daar binnenstapte, voelde ik dat het goed zat. Ik geloof dat er bij haar een diepe behoefte bestond haar verhaal te doen. Er gaat natuurlijk een zekere weldaad van uit, als iemand gewoon naar je wil luisteren zonder steeds ‘ja, maar…’ te roepen. Reken erop dat ze dat vaak genoeg heeft gehoord in haar leven, ‘ja maar’ en ‘je had zus of zo’ en ‘mij was dit nooit gebeurd’. Of ‘net goed’, ook dat nog. Een vriendin van mij, Judith Koelemeijer, aan wie ik het manuscript liet lezen voordat het naar de uitgever ging, werd getroffen door de kleinheid van Annies wereld en het gezin waaruit ze kwam. ‘Zo ging dat dus, thuis, ten tijde van de Tweede Wereldoorlog,’ zei ze. ‘De rest is wijsheid achteraf.’ Zoiets vond mijn uitgever ook. Door te focussen op het kleine leed, zei hij, liet ik zien hoe het wereldgebeuren doorsijpelt tot in de kille slaapkamertjes van kleine huizen tegen de duinen.”
Had je dat zo gepland?
“Ik wist dat ik het heel dichtbij wilde houden. Je wint aan zeggingskracht als je grote thema’s klein brengt. Het kan niet anders dan dat je met Annie gaat meeleven en jezelf de vraag stelt: wat zou ik hebben gedaan?”
Ook als man?
“Voor mij gaat het allemaal leven, ja. Ik verdwijn in het verhaal dat ik schrijf. Een vriend uit Amsterdam vroeg me eens of ik iemand wist voor zijn mooie haard – hij ging verhuizen naar een luxeappartement en kon ’m daar niet kwijt. Een paar weken daarvoor was ik iemand tegengekomen die wel een nieuwe kachel kon gebruiken, maar ik wist zo gauw niet meer wie. Dus ik zei: ‘Hou ’m nog even vast, ik heb een gegadigde, ik weet het zeker.’ Dagen heb ik lopen piekeren wie dat nou toch geweest kon zijn. Bleek het een van mijn personages!
Als ik aan een boek werk, leef ik eigenlijk in twee werelden. En allebei zijn ze even echt.”
Heeft Annie je boek al gelezen?
“Ze is vorig jaar plotseling overleden. Twee dagen ervoor had ik haar nog uitgebreid aan de telefoon. Ze was verdrietig, er was wat onbegrip tussen haar en haar kinderen, die trouwens niet echt blij waren dat hun moeder mij deze geschiedenis vertelde. Ik had net antiquarisch een boek voor haar op de kop getikt waar ze als meisje erg van had genoten. Dat heb ik haar toen gauw gestuurd, om haar wat op te vrolijken. Het lag in haar schoot toen ze in haar stoel gevonden werd. Dat is wel een troost, dat ik haar dat nog heb kunnen geven.”
Noordhollands Dagblad , 27 april 2009
door Regina Arbouw
LIEFDESDRAMA IN OORLOGSTIJD
Dwalingen, de nieuwste roman van Alex Verburg, verscheen begin deze maand. Het waargebeurde verhaal van een meisje dat in de Tweede Wereldoorlog verliefd wordt op een jongen die voor de Duitsers werkt.
In die vijf oorlogsjaren vol onnoemlijk veel leed en ontelbare slachtoffers ging het gewone leven door. Mensen moesten eten, drinken en ze werden verliefd.
Hoofdpersonen in Dwalingen zijn gewone mensen die in een afschuwelijke tijd moeten zien te overleven, de handelingen beginnen in de lente van 1942.
NOORDZEEKUST
De schrijver zit op deze frisse, zonnige dag in de achtertuin van zijn eigen landgoed, een schitterende oude stolp aan de Dorpsweg. Achter het huis een grasveldje vol pinksterbloemen en speenkruid, om een hoekje bloeien de fruitbomen in een oud bongerdje. In de hoge bomen op de erfscheiding zijn door de dunne aprilblaadjes nog net twee nesten zichtbaar, eksters natuurlijk. Een van de twee nesten is vrijwel zeker gekraakt – Alex zag er een roofvogel op landen. Hij is er niet rouwig om: “Er zijn toch al veel te veel eksters, maar eens zien hoe dit verder gaat.”
Over zijn nieuwste boek: “De Arbeiderspers heeft het weer prachtig uitgegeven, ik ben echt blij dat het er is. Het is een boek waarvan ik zeg: had ik het niet geschreven, dan zou ik het graag geschreven hebben. In 2006 verscheen mijn boek De verzoening, het verhaal van Hank Heijn, de weduwe van Gerrit Jan Heijn. Dat verhaal moest tot in het kleinste detail kloppen, alle betrokkenen zouden het verhaal spellen: Hank Heijn zelf uiteraard, maar ook haar kinderen, Albert Heijn, Ahold, de politie en, reken erop, ook Ferdi E., de moordenaar van Gerrit Jan. De waarheid moest ik schrijven, en niets dan de waarheid.”
Vrij snel daarna begon Verburg aan Dwalingen. “Ook hieraan ligt een waar verhaal ten grondslag, maar ik had meer de ruimte dat zelf in te kleuren, zelfs de plicht, om zo de identiteit van de personages te verhullen. Dwalingen speelt in een plaatsje aan de Noordzeekust, waar Annie, een meisje van zeventien, verliefd wordt op de achttienjarige Johann, een herdersjongen die daar werkt voor de Duitse Arbeitsdienst. Hij voelt zich ontheemd, is niet eens een echte Duitser, maar geboren en getogen in het toenmalige Bessarabië. Maar hij heeft geluk met het baantje dat hem is toebedeeld: hij mag de paarden verzorgen die de soldaten nodig hebben bij de aanleg van de verdedigingslinie aan de kust. Annie strijdt tegen haar gevoelens, het geeft alleen maar last. Temeer omdat haar vader, zeer tegen de zin van zijn vrouw en kinderen, sympathiseert met de NSB, dus de familie heeft toch al zo’n naam in het dorp…”
WARME BRIEF
Hij vervolgt: “Toen ik van Annies verhaal hoorde, wist ik meteen dat er een boek in zat. Ik moest er alleen niet te lang mee wachten, ze was al in de tachtig, dus schreef ik haar een brief. Na enige aarzeling – haar kinderen wilden niets weten van een boek over de oorlogsjaren van hun moeder, de gebeurtenissen hebben natuurlijk ook in hun levens hun sporen nagelaten – stemde Annie toe en we hebben heel wat gesprekken gevoerd. Soms stikte ze bijna van verdriet, die momenten vond ik het moeilijkst: om dan toch door te vragen.”
“Toch wilde ze het, het luchtte haar ook op. Want ik oordeelde niet, niet over haar vader, niet over het feit dat ze met een Duitser ‘liep’, ik luisterde gewoon. Ik weet niet of het nu nog zulke grote taboes zijn, wat ik wel weet is dat mensen erg makkelijk met hun oordeel klaarstaan, zonder de moeite te nemen zich wezenlijk in de ander te verdiepen. Dat brengt een hoop ellende en verdriet voort.”
Wat de schrijver diep spijt, is dat Annie de verschijning van Dwalingen net niet heeft mogen meemaken. In 2008 is ze overleden. “Maar van een van haar kinderen, die eerst zo tegen waren, ontving ik vorige week een buitengewoon warme brief. ‘Haar verhaal mocht verteld worden,’ schreef ze, ‘en ik ben dankbaar dat juist u dat gedaan heeft.’ Kijk, zoiets doet het schrijvershart goed.”
NRC Handelsblad, 16 september 2006
HOLLANDS DAGBOEK HANK HEIJN-ENGEL
Vrijdag 8 september
Om tien over zes sta ik al een ontbijt met veel fruit klaar te maken, voor mij en ook voor Ronald Jan, die sinds drie jaar weer bij me woont, hiernaast, in het oude koetshuis. Ik ben een echte early bird – een watervogel ook nog eens: zomer en winter, ik begin de dag met lichaamsoefeningen die ik afsluit met een half uur non-stop rugcrawl. We woonden in Nederlands-Indië toen mijn ouders mij, een baby van drie maanden, zo in het Tobameer gooiden. De slag die je je dan automatisch eigen maakt, is de crawl. Terug in Holland ben ik wedstrijd gaan zwemmen, terwijl ik nooit les heb gehad. Van de schoolslag heb ik alleen maar gehoord.
Rugcrawl is mijn redding geweest. Mijn rug heeft veel te lijden gehad van de houtkap waarin ik als jong meisje werkte. Hele boomstammen versleepte ik. We zaten vier jaar gevangen in het jappenkamp en op die manier kon ik wat extra rijst verdienen voor mijn moeder, die steeds maar in het hospitaal lag met beriberi, en mijn kleine broer.
Om half twee komen de boeken, rechtstreeks van de drukker. Daar heeft De Arbeiderspers voor gezorgd. Voor alle mensen die naar de presentatie komen, wil ik er alvast iets voorin schrijven. Op de dag zelf lukt me dat nooit. Want het moet allemaal goed.
De bode die de boeken aflevert, vraagt of ik mevrouw Heijn ben. Dan heeft hij me vanochtend in de krant zien staan. ‘Zulke mensen moeten levenslang worden opgesloten,’ zegt hij over Ferdi E. ‘En heb ik dan mijn man terug?’ vraag ik.
Zaterdag 9 september
Er staan voorpublicaties van De verzoening in Volkskrant en AD, en in verschillende kranten een interview met Alex Verburg. Het AD heeft het artikel over vier pagina’s uitgesmeerd. Van de fotograaf, Johan Weemhoff, hebben ze Woesthoff gemaakt, en Alex’ naam wordt niet eens genoemd. Ik bel hem op. Net als ik vindt hij het niet erg zorgvuldig, ‘maar ach, het gaat om het boek’, zegt hij. Via zijn website en ook hier op De Elshof komen reacties binnen, vooral op de brief die ik in 2005 aan Ferdi E. heb geschreven en die in het boek is opgenomen. Gerrianne, mijn jongste dochter, had het daar destijds even erg moeilijk mee.
Ronald Jan vertrekt naar Rotterdam, waar hij de lezersprijs van het blad ParaVisie in ontvangst neemt, voor zijn film Staya Erusa. Ik kijk naar de hockeywedstrijd Nederland-Duitsland. In gedachten zie ik me weer op de tribune zitten van het Wagener Stadion, samen met mijn ‘hockeyveterinnen’. Heerlijke uren waren dat altijd. Ronald Jan speelde in het Nederlands elftal, Corinne en Dennis bij het Nederlands jeugdelftal.
9 september is de dag waarop Gerrit Jan werd vermoord – en, raar dat ik daaraan denk, ook de verjaardag van Cees van der Hoeven. Door het boek is het dit jaar anders, maar in voorgaande jaren waren het altijd anderen die mij aan die kwade dag herinnerden. Onze trouwdatum vergeet ik nooit, 1 september 1956, Gerrit Jans verjaardag op 14 februari ook niet. Ik onthoud graag de fijne dingen van het leven, en vergeet het liefst de trieste.
In een impuls bel ik Cees en feliciteer hem. Hij is ontroerd, en ik moet huilen. Om alles.
Zondag 10 september
In alle vroegte fiets ik een uur door de stille natuur. Het is een betoverend mooie ochtend.
’s Middags ga ik naar de modeshow van Paul Schulten. Toen Gerrit Jan nog leefde, ging ik nooit naar zoiets. Het is gekomen door Edgar Vos. In 1995 zag ik een televisieprogramma, waarin hij vertelde over zijn ervaringen in het jappenkamp. Daar was ik erg door geraakt. Daarop heb ik hem een brief geschreven en is er een vriendschap tussen ons ontstaan. Vanzelfsprekend ben ik toen zijn shows gaan bezoeken en ik had voor het eerst het gevoel dat ik weer ergens bij hoorde. Want na de moord voelde ik me zo afgescheiden van de wereld waarin ik samen met Gerrit Jan had gestaan. Nu leerde ik nieuwe, fijne mensen kennen, ik kreeg weer iets van een sociaal leven.
Maandag 11 september
Alle afspraken die ik voor vandaag had staan, heb ik afgezegd. Toen ik gisteravond om half tien naar bed ging, was ik zo verschrikkelijk moe. En morgen wil ik fit zijn. Nog één keer lees ik hardop het fragment dat ik tijdens de presentatie zal lezen. Het gaat over de avond waarop ik thuiskom en hoor dat Gerrit Jan wordt vermist. Bij de laatste zin krijg ik het nog steeds moeilijk. Ik had Jeroen Krabbé willen vragen het te lezen, of Anne-Wil Blankers. Maar Alex zegt dat ik het best zelf kan en dat dat ook meer indruk maakt. Omdat het mijn verhaal is.
Dinsdag 12 september
Aanvankelijk zou De verzoening pas in oktober verschijnen. Dus had ik een winterpakje laten maken voor de presentatie. Gelukkig besluit de Arbeiderspers het feest vanwege het zomerse weer buiten te houden, onder het lover van de diepe grachtentuin. Dat scheelt alweer.
Als ik om vijf uur aankom, probeert Tonny Eyk de vleugel uit, die in een hoek van de tuin staat. Zijn spel is een cadeau aan de familie. Hij was een ‘gevleugelde vriend’ van Gerrit Jan, hij heeft ook op zijn crematie gespeeld.
Als tegen zessen alle gasten er zijn – ook mijn vroegere schoolvriendinnen Trudi Eggers en Ageeth Scherphuis – neemt Lex Jansen, de uitgever, het woord. Hij vertelt hoe Alex hem had warm gemaakt voor dit ‘project’, en hij roemde onze samenwerking. Het is waar: we waren op een gegeven moment zo op elkaar afgestemd, dat Alex zomaar de pseudoniemen raadde die ik had bedacht voor sommige mensen die om veiligheidsredenen niet met hun eigen naam in het boek mochten.
Er zijn veel ‘vips’ gekomen, zowel uit het politieke als uit het culturele leven, maar ook mensen die een belangrijke rol in ons leven hebben gespeeld toen Gerrit Jan zoek was; mensen van Ahold, van de politie… En natuurlijk zijn mijn kinderen er allemaal, en alle kleinkinderen die konden.
Alex houdt een geestige speech, luchtig, om, zo heeft hij mij van tevoren uitgelegd, het fragment dat ik zal lezen nog meer tot zijn recht te laten komen: het is de passage waarin ik nietsvermoedend terugkom van een fietsdriedaagse en verwacht Gerrit Jan thuis aan te treffen. Als ik begin, wordt het meteen doodstil. De camera van Kruispunt draait – onopvallend, rekening houdend met een zekere schuwheid die ik in de loop van mijn leven heb ontwikkeld voor alles wat publiek is. Ondertussen voel ik de nabijheid van Gerrit Jan, al dagen voel ik die. Ik schrijf ‘voel’, maar ik bedoel ‘weet’. Hij staat achter me, naast me, is om me heen. ‘Toe maar, lieverd,’ zegt hij.
Met mijn intimi stap ik na de presentatie op een salonboot uit 1895, die voor de uitgeverij aan de Herengracht ligt aangemeerd. Mijn broer is er ook, samen met zijn vrouw. De kleinkinderen vinden het allemaal reuze interessant, vooral het boek, waarvan ze elk een exemplaar hebben gekregen, mijn oudste kleindochter Guinivere het allereerste. ‘Maar hoe was het dan precies gegaan?’ vragen ze. ‘En wat deed je in Indië toen je klein was?’
Buiten wordt het donker. De bruggen waar we onderdoor varen, zijn feeëriek verlicht.
Woensdag 13 september
Als ik drie uurtjes heb geslapen, is het veel. In mijn hoofd is het een drukte van belang. Ik bel de uitgever om hem te bedanken voor de geweldige presentatie. Er worden bloemen gebracht, het regent e-mails, de telefoon gaat onophoudelijk. Om half elf komt de fotograaf van NRC, Maurice Boyer. Ik vraag of ik er nu eens sportief op mag staan, bijvoorbeeld met mijn fiets bij de vijver naast ons huis. Hij vindt het wel grappig, geloof ik.
Ronald Jan vertrekt naar West-Friesland. Bij Alex thuis worden ze samen nog geïnterviewd voor de uitzending van Kruispunt, aanstaande zondag.
Ik probeer tot rust te komen door wat te lezen. Geen romans, die lees ik amper meer. Boeken over de geschiedenis lees ik graag, over Mao – wat heeft die man huisgehouden! – maar net zo goed over de Windsors, het verhaal van Farah Diba of Koningin Noor van Jordanië, of de memoires van Madeleine Albright.
In NRC kom ik weer een bericht tegen over Natascha Kampusch. Ik hoop toch zo dat ze haar met rust laten en haar geen trauma aanpraten.
Natuurlijk kan en mag ik haar geschiedenis niet met die van mij vergelijken, toch moet ik denken aan de eerste avond van Gerrit Jans verdwijning. Ik kwam binnen en de psychiater zat hier al! ‘Ik heb nooit met psychiaters te maken gehad,’ zei ik tegen hem, toen ik hem een hand gaf. ‘Ik vind het doodenge mensen. Ze keren je binnenstebuiten en niet meer terug.’
Donderdag 14 september
Ik laat me masseren door Willemien. Al jaren kom ik bij haar, in 1987 al. Dan hoefde ze me maar met een vinger aan te raken of ik kreeg een huilbui. Maar nu gaat het goed met me. In geen tijden heb ik me zo jong gevoeld. Het leven is mooi.
Libelle, 11 september 2006
door Wieke Biesheuvel
Er zijn gebeurtenissen waarvan je nog precies weet waar je zat toen ze plaatsvonden. De moord op John F. Kennedy, de doodstijding van prinses Diana, de aanslag op de Twin Towers in New York. En zo staat ook de persconferentie mij nog helder voor de geest, waarop uit de doeken werd gedaan wat er was gebeurd met Gerrit Jan Heijn, de broer van Albert Heijn, na zijn mysterieuze verdwijning op 9 september 1987. Ik wilde er niks van missen, maar moest wel mijn jongste zoon, een drukke peuter, steeds uit het beeld plukken. Na die uitzending had ik het gevoel dat ik wel wat wist, maar lang niet alles. Ik had háár verhaal willen horen, het verhaal van Hank Heijn, de weduwe en haar gezin. Wat was er allemaal gebeurd achter die muren van De Wiltzangk, het landgoed van Albert Heijn waar de hele familie om veiligheidsredenen was ondergebracht? Wat hadden zij al deze maanden doorstaan? Zieke, wrede brieven waren hun toegestuurd, een bandje met de stem van hun man en vader, zijn bril, en uiteindelijk zijn pink.
‘G.J. zal de eerste tijd met pianospelen wat last hebben, maar de wond geneest al goed,’ schreven de ontvoerders in de brief die het filmkokertje, waarin de vinger was gestopt, begeleidde. Kun je na zoiets ooit nog slapen, vroeg ik me af, lachen, liefhebben?
Het verhaal van mevrouw Heijn kwam er niet. Al die jaren hield ze haar mond. Tot vandaag.
‘Aanbiedingen waren er genoeg,’ schrijft ze voor in De verzoening, het boek dat deze maand verschijnt en waarin ze haar verbijsterende relaas dan toch eindelijk doet, tot in detail verteld aan schrijver Alex Verburg. ‘Ik heb het nooit gewild; niet voor de televisie, niet op de radio, niet in de krant. De liefde, de dood, het is allemaal zo intiem. En het viel me al ontzaglijk zwaar dat door de plotselinge verdwijning van Gerrit Jan ineens een groot deel van ons leven openbaar werd gemaakt, in woorden waarin we ons vaak niet herkenden.’
Waarom nu dan wel? Ze schrijft over de duizenden en duizenden brieven die zij en haar gezin hebben ontvangen, ‘niet zelden van mensen die zich optrokken aan de manier waarop wij met ons drama omgingen. Natuurlijk waren we onthutst over het Kwaad dat ons zijn wreedste gezicht had laten zien en wilden we dat het niet was gebeurd. Maar in plaats van te wijzen naar de moordenaar, koesterden we ons liever in de schat aan herinneringen die Gerrit Jan ons had nagelaten en richtten we onze blik op de toekomst, waarin we, misschien wel sterker dan ooit, verder zouden gaan.
‘Dit jaar zouden Gerrit Jan en ik vijfenzeventig zijn geworden en ongetwijfeld ons gouden huwelijksjubileum hebben gevierd – we waren elkaars grote liefde en vormden met onze kinderen een hecht gezin. Ondanks veel verdriet dat mijn pad heeft gekruist, kijk ik met diepe dankbaarheid terug op mijn leven. Indachtig de mensen voor wie wij, zonder het te weten, destijds een voorbeeld zijn geweest, wilde ik alsnog mijn verhaal één keer vertellen.’
We zitten in de lichte huiskamer van De Elshof, de villa waar mevrouw Heijn na de moord op haar man is blijven wonen. De kleuren blauw, zandgeel en oker domineren de ruimte en lopen bijna vloeiend over in de parkachtige tuin. Naast de open haard staan in zilveren lijstjes portretten van de kinderen, de kleinkinderen, en natuurlijk foto’s van haar samen met haar echtgenoot: een vlot stel in de kracht van hun leven.
Dat is de enige reden dat u uw verhaal hebt verteld: een voorbeeld stellen?
‘Nou – zeg trouwens maar jij, hoor – het heeft natuurlijk ook een louterende werking op mij gehad, het vertellen van mijn verhaal. Na de moord op Gerrit Jan ben ik allemaal verre reizen gaan maken, de ene na de andere. Tot op een dag mijn lichaam niet meer wilde, alles zat gewoon op slot. Toen heb ik me teruggetrokken en ben ik voor mezelf en voor de kinderen dingen gaan opschrijven, van me af gaan schrijven. Een verdriet dat er loskwam…! Dagen-, nachtenlang heb ik gehuild.
Mijn moeder heeft destijds eigenlijk hetzelfde gedaan. Wij woonden in Nederlands-Indië, daar ben ik geboren. Zij, mijn broertje en ik werden gevangengezet in jappenkampen, mijn vader was zoek. Op het schaarse papier dat er was, is mijn moeder toen dagboekbrieven aan hem gaan schrijven, brieven die ze dus nooit kon versturen, maar die haar wel door die ellendige periode heen hebben geholpen.’
Je had een ingewikkelde band met haar, maak ik op uit ‘De verzoening’.
Ze schiet vol. ‘Ik ben in de rimboe geboren. Daar was natuurlijk geen school. Dus werd ik op mijn zesde al naar een internaat gestuurd. Daar heerste een ijzeren tucht, ik ben er mishandeld. Mijn ouders kende ik eigenlijk niet. Knuffelen? Op mijn verjaardag kreeg ik een zoen van mijn moeder, dat was het wel zo’n beetje. Ze hield van me, hoor, dat lees ik ook wel in haar dagboekbrieven. Maar het was een verscheurd leven. Ook in de kampen was ik, een meisje van tien, volledig op mezelf aangewezen. Mijn moeder kreeg hongeroedeem, mijn broertje dreigde te bezwijken aan de dysenterie. Om aan wat extra eten voor hen te komen, ging ik in de houtkap werken; lange dagen, met de bijl op de rug het bos in, kappen en boomstammen sjouwen. Loodzware arbeid. Onderweg naar ‘huis’ plukte ik stiekem blaadjes van struiken waarvan ik wist dat ze veel vitaminen bevatten. Dat was ten strengste verboden. Ik verstopte ze in het badpakje dat ik droeg – een rimpelbadpakje met daaronder een bruin plissérokje, elke dag hetzelfde.’
Op het stoomschip dat jullie na die jaren van ontbering terug naar Holland bracht, nam je je voor: nooit meer verdriet, nu alleen nog maar lachen en plezier maken.
‘Ja, dat dacht ik.’ Ze glimlacht. ‘Vooruitkijken, dat is voor mij wel een sleutelwoord. En Gerrit Jan werd natuurlijk dé grote goedmaker van mijn leven. Ik wist het meteen toen ik hem zag. Als er zoiets als reïncarnatie bestaat, dan moet ik hem al uit een vorig leven hebben gekend. Ageeth Scherphuis, een jeugdvriendin van mij, zei het treffend in een speech die ze hield toen ik vijfenzestig werd: “Gerrit Jan was jouw thuishaven.” Zo was het precies.’
Ik dacht dat zij hem saai vond, en stug.
‘Mijn vriendinnen vonden dat allemaal. Hij was in het begin erg gereserveerd. Terwijl ik een wilde meid was, onbesuisd – ik heb vroeger wel zeven keer mijn arm gebroken. En na die Japanse bewakers in het kamp duldde ik natuurlijk geen enkel gezag meer. Mijn leraren Nederlands en Latijn voorspelden dat er niks van mij terecht zou komen. Ze vonden mij brutaal, terwijl ik dat niet was. Maar na vier jaar gevangenschap, het internaat niet meegerekend, moest ik mijn energie kwijt. Ik wilde bruisen. Het was Gerrit Jan die er de balans een beetje in bracht: ik werd rustiger, hij vlotter.’
Ze lacht meisjesachtig. Zo ziet ze er ook uit, als een meisje, met haar helderblauwe ogen, de fleurige sjaal in het haar, het zalmroze broekpak dat ze draagt. Ze vertelt hoe zij heeft geprobeerd, met wisselend succes, haar kinderen wel te liefkozen en ze in elk geval lang aan de borst te houden; hoezeer vooral haar zoon Ronald Jan daar behoefte aan had, volgens haar de meest kwetsbare van de vier kinderen die zij en haar man kregen.
In ‘De verzoening’ spreek je buitengewoon intiem over je leven, je huwelijk, je kinderen. Hoe vinden zij dat?
‘De kinderen moesten er eerst niets van hebben. Ook natuurlijk door Ronald Jan, die zo vaak in het nieuws is geweest, ze hadden schoon genoeg van de publiciteit. Maar nu ze het hebben gelezen, is het veranderd. Ze zijn onder de indruk. Ze kijken ook anders naar mij, merk ik, ze begrijpen me beter. Van hun vader, dat hebben we natuurlijk met elkaar beleefd. Maar wat er allemaal in mijn jeugd is gebeurd, daar hebben ze nooit zo bij stilgestaan.’
Als je die ervaringen nu naast elkaar legt, de verschrikkingen in het kamp en de verdwijning van je man, wat heeft dan de diepste wonden geslagen?
‘Het meest vreselijke wat ik beleefd heb, is de ontvoering.’ Opnieuw tranen, ze grijpt naar haar keel. ‘Dat raak ik nooit kwijt, dat komt iedere keer weer boven. En daarna de aardbeving die ik in het kamp heb meegemaakt. Dat was zo erg. Ook daar blijf ik mijn leven lang gevoelig voor. Ik heb hier thuis ook de tsunami gevoeld. Ik schrok wakker uit mijn slaap en schoot omhoog. Een beving, diep in de aarde – ik wist het meteen. De volgende ochtend was het op de radio. Ik heb verschrikkelijk gehuild. Net als toen het misging met Ahold, dat was ook zoiets. Het was op een nacht in februari 2003. Ik lag op bed en hoorde hoe iemand door de slaapkamer liep en naast me kwam liggen, mijn hoofd streelde, er kusjes op gaf. Dat was Gert, ik wist het gewoon. Daarna begon hij te schreien, zo hartverscheurend te schreien. “Wat is er?” vroeg ik. Toen werd ik wakker, zonder dat ik antwoord had gekregen. Maar dat kwam een paar dagen later. Op zondagavond 23 februari werd ik gebeld door een oud-collega van Gerrit Jan: de top van Ahold, waarin voor het eerst in de geschiedenis geen familie meer zitting had, trad af wegens fraude en mismanagement.’
Wat mij heeft verbaasd, is dat ik al lezende in ‘De verzoening’ zó met jullie begon mee te leven, dat ik de dramatische afloop, die natuurlijk bekend is, gewoon vergat. Dat zal komen door de manier waarop het is geschreven, maar ook door jouw rotsvast vertrouwen: heel Nederland geeft de moed op, zelfs twee van je kinderen, maar jij blijft hopen. En al lezende ik dus met jou, tegen beter weten in.
‘Ja, Corinne, de oudste, was de eerste die liet doorschemeren dat ze twijfelde aan een goede afloop. Volgens mij was dat kort nadat ik op televisie de ontvoerders van Gerrit Jan zo ongeveer had gesmeekt om hem alsjeblieft vrij te laten, zodat we met kerst weer samen zouden zijn. Daar schrok ik van, hoor. Zo mocht Corinne niet denken. Zouden we niet meer geloven in een veilige terugkeer van Gerrit Jan, wat waren we dan nog waard? We zouden álle moed verliezen en tot niets meer in staat zijn.’
En dan is het zover…
‘Ja, en dan is het na zeven lange maanden zover. En dan is er opluchting, dan is die tergende onzekerheid voorbij. Dan wil je weten wat er precies is gebeurd, wat Gerrit Jan nog heeft gezegd, gevoeld, doorstaan. Daarom ben ik met de kinderen ook naar de rechtszaak gegaan. Ab, mijn zwager, niet. Ik wel. Het hoorde erbij.’
Je hebt de moordenaar een lange brief geschreven. Dat je dat kon!
‘Daar zijn wel wat jaren overheen gegaan. Ik moest eerst door allerlei fases heen, van ontkenning, boosheid, erkenning, berusting en uiteindelijk aanvaarding. Hij had mij eerst geschreven en ik vond wel dat ik moest antwoorden.’
Ze staat op, zegt dat ze lekkere boekweitsoep voor me heeft gemaakt, lichter dan rijst. Met kruiden uit de tuin. Waarom loop ik niet even mee naar de keuken? Dan kan ik meteen de fotocollages zien die ze er heeft hangen, haar hele leven op een paar wanden. Sommige foto’s herken ik uit het boek. ‘Ben je vegetariër?’ vraagt ze. Ze kijkt naar mijn handen, die artrose verraden. ‘Weet je wat goed is?’ Voor ik het weet stopt ze me een paar boeken toe over gezond leven. ‘Neem maar mee.’
Denk je nog vaak aan je man?
‘Soms voel ik hem om mij heen, vooral ’s nachts, bij de schittering van een sterrenhemel. Toen we in de ontvoeringstijd bij mijn zwager logeerden, had ik een kleine kamer voor mezelf, boven. Ik had wat dingetjes om me heen verzameld om me meer thuis te voelen, en onder mijn kussen lag altijd zijn foto. De anderen begrepen er niks van, maar al vroor het dat het kraakte, ’s nachts stonden mijn ramen wijd open. Dan zochten mijn ogen de hemel af naar sterren en sprak ik met Gerrit Jan, stuurde hem energie. “Waar ben je? Zie jij dezelfde sterren als ik? Volhouden, Gert, niet opgeven!”’
Nog even over die brief aan Ferdi E.: waarom heb je je kinderen daar pas achteraf over verteld?
‘Ik wilde me niet van mijn besluit laten afbrengen.’
Bestond die kans?
‘Ik weet het niet. Maar zodra ik hem had verzonden, heb ik hem ook naar de kinderen gestuurd. Dennis zat in Amerika en reageerde meteen, per e-mail. Hij vond het “een knappe brief”. Mijn oudste dochter vond alles goed, als het mij maar rust gaf. Ronald Jan zag er een verzoening in met mijn leven, mijn lot. Hij was ook degene die het direct toejuichte dat ik Alex mijn verhaal ging vertellen. Volgens hem zou het me helpen de dingen een plaats te geven, te ordenen, en door het boek is dat ook zeker gebeurd. De kinderen begrijpen mij beter, maar ik mezelf ook.’
En je jongste dochter?
‘Het boek vindt ze prachtig, maar over die brief was ze woedend. Hoe kon ik de man schrijven die haar vader had doodgeschoten? Hoe kón ik? Ik ken haar temperament en de volgende dag was ze weer kalm, maar ik schrok er toch van en moest ook huilen.’
Heb je Ferdi E. vergeven?
Ze zwijgt even, en zegt dan: ‘Gerrit Jan was het dierbaarste wat ik had.’
De Gooi- en Eemlander, Noordhollands, Haarlems en Leidsch Dagblad, IJmuider Courant, Almere Vandaag, 9 september 2006; Het Parool (GPD), 11 september 2006
door Jan Vriend
Verzoening, maar geen vergeving
BOEK OVER ONTVOERING GERRIT JAN HEIJN
Een paar minuten televisie en heel Nederland kende haar. De ongerustheid van Hank Heijn om haar ontvoerde man trilde van het beeldscherm. Op het moment van haar oproep was Gerrit Jan Heijn 86 dagen zoek. En hoopte zij nog altijd op zijn terugkeer. Deze week verscheen het boek ‘De verzoening’, waarin Hank Heijn terugblikt op haar leven, maar vooral op de ontvoering.
Zeven maanden zaten er tussen zijn verdwijning en het échte afscheid van Gerrit Jan Heijn. Dreigend met een pistool dwong Landsmeerder Ferdi E. de Ahold-topman op de ochtend van 9 september 1987 bij zijn huis in Bloemendaal in zijn auto te stappen. Dezelfde dag – aan het begin van de avond – schoot E. zijn slachtoffer dood. Om de familie later onder druk te zetten, sneed hij een pink af. Daarna begroef hij Heijn onder de bomen.
In brieven – waarin hij suggereerde dat het slachtoffer nog leefde – eiste hij losgeld en diamanten. In de brief die de pink begeleidde, schreef E. dat ‘G.J. de eerste tijd moeite zal hebben met piano spelen’. Volgens zijn instructies antwoordde de familie met kleine advertenties in de kranten, maar de onderhandelingen verliepen stroef omdat E. zijn afspraken niet nakwam. Na zenuwslopende weken liet de familie het losgeld ’s nachts langs een weg afleveren, in de hoop het slachtoffer snel terug te zien. Tevergeefs. Met een indrukwekkende oproep op televisie probeerde Hank Heijn een week na de losgeldoverdracht de ontvoerder – of ontvoerders – te bewegen haar man alsnog vrij te laten, zodat ze met kerst weer samen zouden zijn. Maar hoe indrukwekkend ook, het bracht niet het gewenste resultaat.
Duidelijkheid volgde pas in het voorjaar van 1988, toen E. in een Amsterdamse slijterij herhaaldelijk betaalde met 250 gulden. Aan de nummers was te zien dat het om biljetten uit het losgeld ging. De recherche arresteerde de Landsmeerder, waarna hij dezelfde dag een bekentenis aflegde en vertelde waar hij zijn slachtoffer had begraven. E. was een werkloze ingenieur die zich na een mislukte loopbaan tegen de maatschappij keerde. De psychiater die hem onderzocht omschreef hem als iemand die ‘een vergaand gevoel heeft dat hij geen gevoel heeft’. Ferdi E. kreeg – ook in hoger beroep – twintig jaar celstraf.
DIEPE DANKBAARHEID
Hank Heijn wilde er nooit over praten. ,,De liefde, de dood, het is allemaal zo intiem, en het viel me al ontzaglijk zwaar dat door de plotselinge verdwijning van Gerrit Jan ineens een groot deel van ons leven openbaar werd gemaakt, in woorden waarin we ons vaak niet herkenden”, schrijft Hank Heijn in haar voorwoord. Nu wil ze haar verhaal wél kwijt. Dit jaar zouden zij en haar man hun gouden huwelijksfeest hebben gevierd en zouden ze beiden 75 jaar zijn geworden. ,,Ondanks veel verdriet dat mijn pad heeft gekruist, kijk ik met diepe dankbaarheid terug op mijn leven. Indachtig de mensen voor wie wij zonder het te weten destijds een voorbeeld zijn geweest, wil ik alsnog één keer mijn verhaal vertellen.” Ze laat optekenen dat haar man nog dagelijks in haar gedachten is: ,,Mijn manier om met hem bezig te zijn, is onder meer het vertellen van dit verhaal.”
PLAKBOEKEN
Vorig jaar stond haar stem op het antwoordapparaat van schrijver Alex Verburg. Ze had met bewondering zijn biografie van Liesbeth List gelezen en wilde praten. Of hij ervoor voelde om haar verhaal op schrift te zetten. Hij legde de roman waaraan hij werkte terzijde en reed naar haar huis in Bloemendaal. Samen praatten ze urenlang, dagenlang over haar leven. Een vol jaar was er intensief contact. In plakboeken had ze alle details over de ontvoering vastgelegd.
Alles kwam aan bod: een vakantiedagboek van haar man, haar eigen notities van jaren her en aantekeningen uit de jaren in de jappenkampen waar ze van haar tiende tot haar veertiende jaar gevangen zat. ,,Tijdens onze gesprekken werden wonderlijke parallellen zichtbaar tussen die vreselijke jeugd en de ontvoeringstijd,” vertelt Verburg. ,,Dat was ook wat ze tegen zichzelf zei, toen ze op die eerste avond van Gerrit Jans verdwijning in dat akelig lege bed stapte: ‘Het is weer oorlog.’ Ze voelde eenzelfde oerkracht opkomen als toen: nu kwam het aan op overleven. Dat had ze in haar kinderjaren goed geleerd.”
SPANNING
Het boek geeft een indringend beeld van het leven van de familie achter Ahold. Via de pen van Verburg vertelt Hank Heijn over haar verkeringstijd, de vriendschap maar ook de rivaliteit tussen Gerrit Jan en zijn oudere broer Albert, de band met de kinderen en vooral over de spanning in het gezin tijdens de ontvoeringsmaanden. Uitgebreid gaat ze in op de verwachtingen, de hoop en uiteindelijk het verdriet.
Een interview wil ze niet. In het boek staat echt alles wat er te vertellen valt, zegt ze. De meest aangrijpende passage uit het boek, zo laat ze desgevraagd via haar biograaf weten, is misschien het moment waarop ze zich het plezier realiseerde dat ze had na een fietsdriedaagse met haar vriendinnen, terwijl haar man amper honderd kilometer verderop onder grote spanning zijn laatste levensuren beleefde. ,,Precies op het moment dat ik afscheid nam van mijn vriendinnen, klonk in de avondschemering bij de bossen rond Renkum een kort, droog schot, dat een einde maakte aan het leven van Gerrit Jan. En toen ik even later het groene laantje in reed waaraan ons huis lag, werd zijn graf afgedekt met vroeg gevallen bladeren.”
BOOSHEID
Lang was er de boosheid. Boosheid omdat Gerrit Jan er niet was toen zijn kinderen trouwden, boosheid omdat hij zijn eigen kleinkinderen nooit zou leren kennen. Daarna kwam de depressie. “Niet dat ik het zelf op dat moment in de gaten had,” vertelt ze, “welnee. Depressie? Ik niet. Mij krijgen ze er niet onder.” Ze reisde de hele wereld over, maar werd er niet gelukkig van. ,,Ik sloeg voor mezelf op de vlucht.” Tot ze gezondheidsklachten kreeg. Uit medische onderzoeken bleek dat haar niets mankeerde. ,,Misschien moet je eens pas op de plaats maken en niet meer weglopen,” kreeg ze te horen.
Een jaar lang sloot ze zichzelf op in huis. Ze las alles wat ze over de ontvoeringstijd had verzameld, bekeek oude videobanden en schreef alles over haar leven van zich af. En ze huilde. Dagen- en nachtenlang.
Na dat jaar volgde de inkeer. ,,Ik hoef niet meer flink te zijn van mezelf. Ik mag kwetsbaar zijn en fouten maken.” Nu komt ze weer onder de mensen, ze zwemt, ze bridget en fietst. ,,Ik ben een gezegend mens.”
BRIEF
In maart 2003 kreeg ze een brief van Ferdi E.. Na zijn vrijlating schreef hij haar onder meer: ‘Ik heb iets gedaan wat je een mens niet mag aandoen.’ En: ‘Ik schaam me dood. Ik zou wensen dat u me kunt vergeven.’ Maar hij vermeldde erbij dat zelfs zijn vrouw dat niet kon. Het duurde twee jaar voor ze de moed had om antwoord te sturen. ,,Ik had tijd nodig,” schreef ze. En verder: ,,Ik hoop dat uw heling voorspoedig verloopt en dat u inzicht krijgt in uw proces, zodat u wat meer grip krijgt op het leven en de bedoeling daarvan.” De laatste zinnen: ,,Gerrit Jan is ondertussen nooit uit mijn gedachten. Hij was het dierbaarste wat ik had.”
In het boek vertelt ze dat ze ‘na Gerrit Jan’ geen man of minnaar meer heeft gehad. ,,Er was niemand die aan hem kon tippen. Dat heb je met grote liefdes.”
LOT
Ze is gelukkig met het boek. Alex Verburg: ,,Er is een rust over haar gekomen, een soort ordening in het hoofd, zo heeft ze me verteld. ‘Mijn kinderen begrijpen me beter,’ zei ze, ‘maar ik mezelf ook’.”
Zo minutieus terug te kijken op haar leven, leidde tot een verzoening, een verzoening met haar lot, met het leven dat ze kreeg te leven. Met alle plussen en minnen. De plussen voorop. ,,Het is ongelooflijk hoe positief mevrouw Heijn en ook haar kinderen het leven tegemoet treden, dat is echt opvallend,” zegt de schrijver. “Ze koesteren zich liever in de mooie herinneringen, dan dat ze zich verliezen in rancune of haat. Vooruitkijken luidt daar zo’n beetje het parool.”
Met schrijver Verburg sprak ze lang over de vergeving waar de moordenaar van haar man in zijn brief op zinspeelde. Ze weet het nog niet, de tijd zal het leren. ,,Ze zei: ‘Misschien zal ik het hem ooit kunnen vergeven, vergeven wat hij mij heeft aangedaan. Nooit wat hij Gerrit Jan heeft aangedaan. Dat kan alleen Gerrit Jan zelf’.”
De advertenties, het losgeld en de auraloog
De ontvoering van Gerrit Jan Heijn beheerste in 1987 maandenlang het nieuws. Maar hoe zat het ook alweer precies? De belangrijkste feiten nog eens op een rijtje.
DE ADVERTENTIES
Omdat de familie Heijn er rekening mee hield dat de ontvoerders hun slachtoffer de krant zouden laten lezen, plaatsten ze advertenties om hem een hart onder de riem te steken. ‘Moral boosters’ noemden ze die. Buitenstaanders zouden er niets van begrijpen, maar hij zou zich gesterkt voelen door zinnetjes als ‘Kusjes van Drolletje Drie’ en ‘Mozes, niet zeuren’, die verwezen naar bijnamen en gezegdes binnen de familie.
DE PINK
Het was steeds geheim gehouden dat ‘de ontvoerders’ hun eisen kracht hadden bijgezet door de familie een pink van Gerrit Jan Heijn toe te sturen. De Telegraaf wist ervan, maar publiceerde niet. Toen het Algemeen Dagblad en weekblad Aktueel ruim twee maanden na de ontvoering aankondigden het nieuws wél te zullen brengen, probeerde de Ahold-directie hen op andere gedachten te brengen. ,,We hebben de indruk dat we met zeer gevaarlijke mensen te maken hebben. Als die zich opgejaagd voelen, kan dat desastreuze gevolgen hebben voor de heer Heijn.” Het overtuigde de redacties niet. Toen het AD en Aktueel tóch vasthielden aan hun publicatieplannen, besloot de familie dat het nieuws dan maar ‘breeduit’ naar buiten gebracht moest worden. Andere kranten en het Journaal werden ingeseind. Die avond werd de pink wereldnieuws. Haastig trok Albert Heijn advertentiepagina’s voor de volgende dag terug, waarin een aanbieding stond van ‘vers gesneden producten’.
HET LOSGELD
De familie Heijn had destijds grote problemen om aan de eisen van de ontvoerders te voldoen. Per brief was om 12.000 bankbiljetten gevraagd in guldens, marken en Amerikaanse dollars. Die waren te regelen. Maar het bleek onmogelijk om aan de eis te voldoen om snel met duizend diamanten van zogenoemde D-kwaliteit te komen. Vanuit het Ahold-kantoor in Zaandam werd de hele aardbol afgebeld, maar zoveel diamanten van die allerbeste kwaliteit bleken in de hele wereld helemaal niet te bestaan. Bestellen kon wel, maar de levering zou zeker drie maanden duren.
Uiteindelijk werd besloten om diamanten van een lagere kwaliteit te kopen, maar die in een grotere hoeveelheid aan te bieden zodat er een partij met een vergelijkbare waarde (tegen de vier miljoen dollar) ontstond. Na de ontvoering kwam het hele bedrag – op 250 gulden en twee diamanten na – terug.
DE OVERDRACHT
Hoewel was afgesproken dat de politie zich op de achtergrond zou houden bij de losgeldoverdracht, toonde het NOS-journaal de dag erna al beelden van de plek waar het geld en de diamanten waren achtergelaten. In de reportage was een helikopter te horen en portofoonverkeer tussen politiemensen waaruit bleek dat de ontvoerders ongezien met de buit waren weggekomen. De familie
Heijn was razend. Ze vreesden het ergste. Meteen besloten ze in de volgende nieuwsuitzending een verklaring af te leggen. Daarin zeiden ze geschokt te zijn over de berichtgeving. Tegelijk benadrukten ze dat ze hoopten op ‘een veilige terugkeer van Gerrit Jan’.
DE AURALOOG
Tijdens de ontvoeringstijd was een auraloog de steun en toeverlaat voor het gezin Heijn. De politie en Ahold hadden weinig met de man op, maar mevrouw Heijn en haar zoon Ronald Jan betrokken de man bij vrijwel elke stap. Van hen mocht hij het bandje horen met de stem van Gerrit Jan en ze maakten hem deelgenoot van de brieven die ze van de ontvoerder kregen. De auraloog hield tot het laatst vol dat de heer Heijn nog in leven was. Mevrouw Heijn laat hem niet vallen. ,,Hij heeft me hoop gegeven. Waar zou ik al die tijd zijn geweest zonder hoop? Dat die vals bleek, dat is kennis achteraf.”
DE UITKERING
In de zomer van 2001 kwam Ferdi E., de moordenaar van Gerrit Jan Heijn, vrij. De familie Heijn was ontsteld toen bekend werd dat hij naar huis mocht met zeven ton aan achterstallige wao. Het pijnlijke toeval was dat Ronald Jan in dezelfde periode zeven ton aan het GAK moest betalen – nadat hij eerst met zijn ideële bedrijf Oibibio in betalingsproblemen was geraakt. Samen met haar zwager Albert vertelde mevrouw Heijn op uitnodiging van NOVA hoezeer haar rechtsgevoel door de uitkeringskwestie op de proef was gesteld, waarna politiek Den Haag de wet veranderde.
Noordhollands Dagblad , 1 juli 2004
door Nico de Boer
‘Er is veel, héél veel verdriet in Nederland’
IN ‘EN NAJAGEN VAN WIND’ STELT ALEX VERBURG DE MANAGERSCULTUUR AAN DE KAAK
“Er is veel, héél veel verdriet in Nederland,” zegt Alex Verburg. De schrijver herhaalt die zin enkele keren tijdens het gesprek. Want het zit hem hoog: “Ik krijg van die managerscultuur in Nederland echt helemaal de kots.” Hij schreef er een boek over, ‘En najagen van wind’ gedoopt. Een titel die verwijst naar de zinsnede ‘Alles is ijdelheid en najagen van wind’ uit het bijbelboek Prediker.
Het is geen schotschrift geworden, maar een roman die de oprukkende managerscultuur ontrafelt aan de hand van het verhaal van een levensgenieter. Hij is journalist bij een groot weekblad, Lavendel. Een zondagskind van middelbare leeftijd dat in een identiteitscrisis belandt en wordt vermalen door de ‘frisse wind’ die managers, in dit geval vijf ‘lekkere meiden’, door het bedrijf laten waaien. Zacht ogende dames die de harde lijn voorstaan.
In die bedrijfscultuur worden werknemers niet beoordeeld op hun kwaliteiten, maar of ze passen in de ‘format’. Of, zoals hoofdpersoon Peter op een moment van wanhoop in het boek verzucht: ‘Winst lijkt wel de nieuwe religie; tabellen en urenlijsten heersen over de creativiteit, het is allemaal zo berekenend geworden. Ik kan daar niet tegen.’
Peter interviewt een komiek, de laatste van ‘de Grote Drie’ (waarin Toon Hermans valt te herkennen), die in het boek zegt: ‘Schrijven kun je alleen als je werkelijk vrij bent, eigenlijk kun je ook alleen maar leven als je werkelijk vrij bent. En ik voel zoveel spanning onder de mensen dat er van vrijheid geen sprake is.’
WINST
In de tuin van zijn majestueuze stolp, achter de brede rug van de West-Friese Omringdijk, zegt Alex Verburg: “Alles lijkt tegenwoordig alleen nog maar te zijn gericht op de economie. Op winst. Op de markt. Het is het failliet van de samenleving. Laatst las ik interviews met jongeren die net eindexamen hadden gedaan. Er werd hun gevraagd wat ze daarna gingen doen. Er was een jongen die wilde manager worden. Waarom manager, werd hem gevraagd. Ik wil mensen aansturen, zei hij. Tja, ligt je hele leven open, is er nog van alles mogelijk, wil je manager worden! Straks zit heel Nederland vol met mensen die andere mensen willen aansturen, maar hebben we geen mensen meer die aangestuurd kunnen worden. Terwijl de vreugde natuurlijk toch ligt in het ambacht. Dáár ligt de vervulling.”
“Al dat managementgedoe, al dat denken in formats, in sjablonen, het is allemaal zo star en kunstmatig. Elk naturel wordt om zeep geholpen. We gaan helemaal Amerika achterna, op weg naar een plastic samenleving. En daartegen voel ik een gigantisch verzet. Ik begrijp niet dat het zo kan voortwoekeren, dat mensen die geen kaas hebben gegeten van het vak dat je uitoefent, rustig kunnen beslissen over hoe jij je van die taak kwijt.”
REACTIES
“Er is zoveel verdriet in Nederland. Je moest de reacties eens lezen die ik op mijn site binnenkrijg – terwijl het boek nog maar net uit is. Mensen die in precies hetzelfde schuitje zitten als Peter, die schrijven: goed dat het eindelijk eens wordt gezegd. Tjongejonge, wat leeft dit. In het onderwijs, in de gezondheidszorg, op universiteiten, het is overal prijs.”
“Voor zover ik weet is er nog niet eerder een roman over dit thema verschenen. Niet dat ik er daarom over wilde schrijven, ik voelde een innerlijke noodzaak. Maar het mocht geen rancuneus boek worden en volgens mij ben ik daarin wel geslaagd. Het is een boek waar je ook smakelijk om kunt lachen.”
In ‘En najagen van wind’ maakt de hoofdpersoon zowel op zijn werk als in zijn privé-leven een crisis door. Het goudvinkje wordt een gevallen zondagskind. Verburg: “Voor Peter is werk geen plicht, het is zijn grootste liefhebberij. Zijn werk is een wezenlijk bestanddeel van zijn leven. Maar op het moment dat het een plicht wordt met al dat zogenoemde ‘format’-denken, komt de omslag. Als interviews een soort invuloefeningen worden, waarover ook nog in projectteams moet worden vergaderd en waarvan de projectleider dan weer verslag moet uitbrengen aan het managementteam, ja, dan wordt plezier plicht en krijgt het bestaan iets troosteloos, iets uitzichtloos. Het maakt Peter ziek. Hij denkt eerst nog dat het hém niet zal raken, ik laat me er niet onder krijgen, denkt hij nog, maar hij gaat er wel degelijk aan onderdoor.”
BROOSHEID
De roman gaat over veel meer dan alléén de managerscultuur. Het gaat óók over het jachtige bestaan – het najagen van wind -, over een zoektocht naar (seksuele) identiteit, over (de broosheid van) geluk, over de vrouwen in het leven van de hoofdpersoon, over nestwarmte. Verschillende verhaallijnen raken gaandeweg steeds meer met elkaar verweven, met als aangrijpende apotheose een tragisch sterfgeval.
Is Lavendel gemodelleerd naar het weekblad Libelle waaraan Verburg jarenlang verbonden was? Afwerend: “Mag die opmerking voor jouw rekening komen? Nee, het is geen sleutelroman. Maar ik heb me wel door eigen ervaringen laten inspireren, ja. En volgens oud-collega’s is de sfeer goed getroffen. Maar het blijft een roman. Het is ook geen schotschrift. Ik heb niets tegen al die baasjes persoonlijk, maar wel tegen dat onzalige concept dat ze vertegenwoordigen. Iemand vroeg: had je er dan geen zuivelfabriek van kunnen maken of zo? Ja, had gekund. Maar waarom zou ik? De wereld van de journalistiek ken ik zo goed, zo van binnenuit. En dat is toch wat je wilt: de lezers een waarachtig beeld schetsen.”
In de roman worden veel mensen ook ‘letterlijk ziek’ van dit tijdsgewricht. “Als je mensen het plezier in hun werk ontneemt, worden ze ziek, en wie houd je dan over? De mensen die het allemaal niets uitmaakt, de jaknikkers, de meelopers, de middelmaat. En die middelmaat wordt vervolgens de norm. En zo zakken we steeds verder af in dit land. Het wordt steeds platter, ordinairder en dommer.” Hij lacht, schudt zijn jongensachtige krullenkop. Bijna verontschuldigend: “Dit wordt wel een erg zuur verhaal, zeg. Dat is natuurlijk ook de tragiek van Peter. Hij troost zich dan maar met herinneringen aan gelukkiger dagen, naast humor zijn vluchtweg. Zo zit ik zelf ook wel in elkaar. Ik ben au fond een blijmoedig mens. Optimistisch. Maar langzaam maar zeker…”
Arabesken nr. 22, november 2003
door Peter Hoffman
U bent praktisch vanaf het eerste uur donateur van het Louis Couperus Genootschap en een groot liefhebber van Couperus’ werk. De stijl en toon van uw roman Het huis van mijn vader is ingetogen en mooi aangepast aan de belevingswereld van de hoofdpersoon – een kind dat opgroeit tot puber – maar staat mijlenver af van Couperus’ vaak bloemrijke, soms pompeuze manier van schrijven. Wat kan het werk van Couperus voor een modern auteur nog betekenen? Heeft u zich door Couperus laten inspireren en zo ja, op welke manier?
‘De stijl van Couperus valt niet te imiteren, die is zo uniek en tegelijk ook zo verweven met zijn eigen tijd. Het zou potsierlijk worden als een schrijver nu zou proberen hem na te doen. Maar een modern auteur kan wel veel leren van Couperus, daar ben ik van overtuigd. Het gaat dan bijvoorbeeld om het ritme en de klank van de woorden. Ook als je meer ingetogen schrijft, kan dit een bron van inspiratie zijn. Verder denk ik aan de manier waarop hij een lezer als het ware dwingt door te lezen. De opbouw van vooral de romans met een langere adem vind ik grandioos. Hoe doet hij dat in ’s hemelsnaam? Ik zou het niet weten. Hij was natuurlijk een geboren verteller en ik denk dat hij niet met strikte schema’s heeft gewerkt. Ik weet daar eigenlijk niets van, maar ik vermoed dat hij zijn boeken op de stroom van de inspiratie heeft geschreven.
‘Voor Het huis van mijn vader heb ik vooraf ook geen opzet gemaakt. Het was de zangeres Aafje Heynis die vond dat ik me aan het schrijven van een roman moest zetten. Haar opmerking kwam op een moment dat ik aanliep tegen het zogenoemde formatdenken dat overal opdook en dat ook in de journalistiek steeds meer terrein begon te winnen. Het klassieke interview – waar toch wel enig vakmanschap voor nodig is en waar ik me vrij bedreven in voelde – moest steeds vaker wijken voor lullige vraaggesprekjes waarin Paul Witteman mocht vertellen wat er op zijn nachtkastje lag. Dat bracht ik niet op. Dus daags na dat gesprek met Aafje Heynis ben ik achter mijn bureau gaan zitten, heb denk ik zo’n drie kwartier gezocht naar een geschikte openingszin en daarna heb ik mijn gevoel gevolgd en ging het schrijven bijna als vanzelf.
‘Bij mijn roman in wording, die half juni 2004 verschijnt, gaat het al net zo en ook als ik terugkijk op de interviews die ik heb gemaakt en op de totstandkoming van het boek dat ik op verzoek van Liesbeth List heb geschreven over haar leven, was het eigenlijk niet anders: intuïtie is de leidraad. Soms denk ik te weten welke kant het opgaat, maar dan ineens dringt zich iets op wat sterker is en loopt het toch weer anders. Op een receptie werd me eens gevraagd hoe het me afging met de schrijverij. Ik antwoordde dat het was alsof er thuis een geliefde op me wachtte die me straks weer van alles ging vertellen. Dat geeft mijn gevoel erover goed weer.
‘Waarin Couperus me verder heeft geïnspireerd, is de relatie tussen de stemming waarin de personages verkeren en de omringende natuur, de wisseling van de jaargetijden. Dat is in Eline Vere al heel sterk. Hij had een bijzonder vermogen sferen te suggereren. De gemoedsstemmingen krijgen des te meer reliëf in het decor waarin hij ze plaatst, de omgeving, de seizoenen, de gure wind in Den Haag, de zomer op de Horze. Als je kijkt hoe hoofdstukken beginnen: “Nieuwjaar was gekomen met harde vorst…” of “Het regende: een koude, geeselende, Maartsche regen…” Het decor is meteen gezet. De variatie die hij erin aanbrengt, de manier waarop hij het verstrijken van de tijd, de wisseling van seizoenen en sferen voelbaar maakt, dat alles zorgt ervoor dat je als lezer meegenomen wordt in de stroom van gedachten en gebeurtenissen. Couperus blijft zo een bron van inspiratie, ook al kunnen we en mogen we hem niet nadoen.’
Het werk van Couperus speelt een belangrijke rol in Het huis van mijn vader. Olivier leest Floris voor uit Langs lijnen van geleidelijkheid en Legenden van de Blauwe Kust. Floris krijgt later de bundel De zwaluwen neêr gestreken… cadeau van Olivier. Is dit de ode van Verburg aan een groot schrijver, of heeft dit werk van Couperus nog een speciale betekenis in de roman?
‘Het is misschien inderdaad een bescheiden hommage aan een van de belangrijkste schrijvers uit de Nederlandse geschiedenis. Ik schaam me er niet voor te bekennen dat mijn bewondering soms zeer ver gaat. We hebben hier thuis een grote verzameling eerste drukken. Dat zijn soms ware juwelen vanwege de bandontwerpen. Het is een genot om die boeken in je handen te houden. En toen een paar jaar geleden de stoel en de prullenmand van Couperus werden geveild bij Sotheby’s, heb ik ijverig meegeboden. Maar het ging uiteindelijk zó ver boven de richtprijs, dat ik wel moest afhaken. Zonde, want ik dacht: als ik straks toch eens op zíjn stoel mag zitten schrijven, dan kan het toch alleen nog maar goed gaan?
‘In Het huis van mijn vader speelt het werk van Couperus een belangrijke rol, omdat het past bij de figuur van Olivier, zijn manier van denken, zijn non-conformisme, maar ook zijn twijfels, de melancholie die hem vaak bevangt. Voor de jonge Floris staat het werk van Couperus voor de onbekende, geheimzinnige wereld waar hij nog geen weet van heeft, maar die hem fascineert en tegelijk angstig maakt. Het is een wereld die sterk contrasteert met het beschermde en geregelde milieu waarin hij opgroeit, en die zo een rol speelt in zijn toch vrij eenzame zoektocht naar wie hij is.’
Couperus laat zijn meest autobiografische roman Metamorfoze voorafgaan door de volgende ‘waarschuwing’ aan de lezer: ‘(…) En al zoû ik nu schrijven een boek, waarvan de held een modern auteur was: al zoû ik dien held laten schrijven werken, die verwant aan de mijne waren, de held zoû niet ik zijn, zijn kunst niet de mijne: en de roman zoû een roman blijven, niets dan een roman, en zich nooit realizeeren tot autobiografie.’ Dit voorbehoud wordt heden ten dage nog graag door literaire auteurs gemaakt. Op de omslag van uw roman staat een jeugdfoto van uzelf. Hiermee lijkt u het autobiografische gehalte van uw verhaal juist te benadrukken. Hoe ziet u de verhouding tussen werkelijkheid en fictie in de romankunst in het algemeen en uw roman in het bijzonder?
‘Voor mij telt primair of ik fijne uren aan een boek beleef. Ik heb soms moeite met het verzuilde denken dat zo buitengewoon hardnekkig is in Nederland. Al die hokjes, al die categorieën: mag je je na één boek al een schrijver noemen of pas na twee? Kunnen journalisten wel romans schrijven? Hoe autobiografisch mag een roman zijn om nog een roman te heten? Het gaat maar door. Terwijl ik denk: is het een mooi boek dat ik hier in handen heb?
‘Voor Het huis van mijn vader heb ik mijn eigen leven als vertrekpunt genomen, dat is ontegenzeggelijk waar. Floris lijkt op mij. Zijn gevoeligheid, zijn kwetsbaarheid, zijn wens om het goed te doen, z’n hang naar harmonie. Er is een moment in het boek waarop Floris’ moeder, terwijl ze staat te koken, vraagt of de bijlessen die hij krijgt nog wel nodig zijn. Zij weet niet dat er tussen hem en Olivier, zijn leraar, een vriendschap is ontstaan die de grenzen van een vriendschap zelfs overstijgt. Floris duikt dan met zijn hoofd in het aanrechtkastje en gaat omstandig en met veel kabaal op zoek naar de zeef voor de appelmoes, in de hoop dat zijn moeder de vraag vergeet. Dat ben ik ten voeten uit. Toch is het boek geen autobiografie. Op een bepaald ogenblik gingen de personages hun eigen weg en dat was heerlijk om te ervaren, die vrijheid.
‘In mijn werk als journalist was ik nauwgezet, consciëntieus. Bandopnamen werkte ik bijvoorbeeld integraal uit om tot een zo getrouw mogelijk portret te komen: de lezer moest de geïnterviewde ontmoeten, niet mij. Als schrijver daarentegen mocht ik zomaar met de geschiedenis een loopje nemen, feiten naar mijn hand zetten of zelfs naast me neerleggen als het me zo uitkwam. Ik mocht de waarheid liegen. Ineens ging het niet meer om de werkelijkheid, wel om waarachtigheid.
‘Die jeugdfoto van mij op de omslag was natuurlijk vragen om moeilijkheden. Geen interview of men begon erover, en dus over het autobiografische gehalte. De foto kwam tevoorschijn toen ik mijn boek bijna af had. Hij lag onder in een doos, ik vond hem terwijl ik op zoek was naar iets anders. Het was een schok: dit was zo helemaal de jongen uit het verhaal, zijn beeltenis sloot naadloos aan. Vorm en inhoud werden één. Ik heb hem na lang aarzelen – ik vond het nogal pontificaal, zo’n foto van jezelf – aan mijn uitgever gestuurd en hem de beslissing gelaten.’
U heeft veel bewondering geoogst met uw vraaggesprekken met verschillende nationale en internationale beroemdheden, die onlangs gebundeld zijn in Gelijk het gras – interviews over vergankelijkheid . In 1998 werd u voor uw interviews door het Nederlands Uitgeversverbond genomineerd voor de titel Journalist van het Jaar. Stel nu dat u een vraaggesprek zou kunnen voeren met Louis Couperus: wat zou u hem dan willen vragen?
‘Dat zou een lang gesprek worden! Het zou dagen duren, zo niet weken. Ik denk dat ik toch door zou willen gaan op de relatie tussen leven en werken, ook omdat Bastet in zijn prachtige biografie min of meer daarvan is uitgegaan. Hoe ziet Couperus dit zelf? En dan zou ik doorvragen tot in details, over de figuur van Orlando, over zijn jeugd, zijn ouders, zijn relaties. Er zijn zoveel onbeantwoorde vragen. En er zijn zoveel antwoorden die hij toen niet, maar in deze tijd wél zou kunnen geven.
‘Anderzijds… Ik las laatst van Frits Abrahams in NRC Handelsblad een mooi stukje naar aanleiding van de Nobelprijs die naar Coetzee ging, de schrijver die weigerde zich in een vraaggesprek rechtstreeks over metafysische kwesties uit te spreken: interviews zouden zich daar niet voor lenen, omdat de tijd voor reflectie ontbrak. “Schrijvers,” zo betoogde Abrahams, “zouden vaker terughoudender moeten zijn over hun bedoelingen, het zou hun werk zoveel geheimzinniger maken, geschikter ook voor een eeuwigdurend debat. Nu worden hun woorden vaak gehanteerd als een laatste oordeel: zó is het bedoeld, discussie gesloten.”
Dus ach, misschien is het wel goed dat Couperus zijn geheimen met zich heeft meegenomen.’
NRC Handelsblad, 8 september 2003
door Mischa Spel
Alex Verburg over Sergej Prokofjev
“Het Gergiev Festival vroeg me of ik niet een monoloog wilde schrijven over Prokofjev, die een definitieve terugkeer overweegt naar zijn vaderland. Er mocht wel iets van ‘die typisch Russische melancholie’ in zitten en ‘een heimwee naar verloren gegane tijden’. Maar ik wist weinig van Prokofjev. Natuurlijk kende ik wel wat van zijn muziek, en ik had ooit opgepikt dat hij nou niet bepaald een warme persoonlijkheid was. Dat was alles.”
Alex Verburg is schrijver en interviewer. Hij schreef onder meer Het voorlopige leven van Liesbeth List (Archipel, 2001) en debuteerde als romanschrijver met Het huis van mijn vader (Arbeiderspers, 2002). Voor het Rotterdamse Gergiev Festival schreef Verburg een monoloog over de terugkeer in 1936 naar het Rusland van Stalin, die morgenavond in De Doelen wordt opgevoerd.
“Ik ben gaan lezen. Prokofjevs memoires, zijn dagboeken, briefwisselingen. De correspondentie met collega-componist Nikolaj Mjaskovski sprong er voor mij uit. Je zou er nu makkelijk iets homo-erotisch in kunnen zien, maar vanuit Prokofjev geloof ik niet dat daarvan sprake was. Wél klinkt er uit die brieven een enorme wederzijdse gehechtheid. Ik ben ervan overtuigd dat deze vriendschap een van de redenen is geweest waarom Prokofjev is teruggekeerd naar het Rusland van Stalin.
“Mjaskovski en Prokofjev leerden elkaar kennen op het conservatorium in Petersburg. Prokofjev was vijftien, Mjaskovski vijfentwintig. Ze brachten uren samen achter de vleugel door, slenterden over de Nevski Prospekt en trakteerden elkaar op blini en verse kaviaar. ‘O God, wat mis ik dat alles’, laat ik Prokofjev dertig jaar later in Parijs verzuchten. ‘De stad, de taal, het landschap. De mest van dampende paarden in de sneeuw, de echte Russische winters. Maar bovenal jouw nabijheid. Weet je dat jij de laatste schakel bent met mijn jeugd?’
“Wat ik heerlijk vond toen ik mijn roman schreef, was dat je de waarheid mocht liegen en kon woekeren met je eigen woorden in plaats van die van een ander. Voor de portretten die ik als journalist schreef, nam ik alle gesprekken op en werkte de banden integraal uit om in mijn weergave zo dicht mogelijk bij de geïnterviewde te blijven. Díe moest je als lezer horen, niet mij. Bij het schrijven van deze monoloog keerde ik bij dat uitgangspunt terug. Alles wat ik Prokofjev laat zeggen of denken, zou hij ook werkelijk gezegd of gedacht kunnen hebben.
“In zijn brief belooft Prokofjev aan Mjaskovski dat Leningrad weer Petersburg zal worden, de stad van hun jeugd. Dat ze de gouden koepels zullen laten blinken en dat ze Stalin zullen overleven. Het wonderlijke lot wilde dat Stalin en Prokofjev uiteindelijk op dezelfde dag overleden – Stalin iets eerder. Of Prokofjev daar nog weet van heeft gehad, is twijfelachtig. Toen ik dat las, moest ik denken aan Annie M.G. Schmidt. In de maand van haar dood vertelde ze me hoe ze zich kon verheugen op het einde. Het enige dat ze erin miste was dat ze, als het zover was, niet meer kon zeggen: ‘Hè hè, het is gebeurd.”
Libelle nr. 9, maart 2003
door Wieke Biesheuvel
Het huis van mijn vader, zo heet de roman waarmee Alex Verburg vorig jaar met succes debuteerde. Daarvoor schreef hij tien jaar lang interviews voor Libelle. Een selectie daaruit is nu gebundeld, onder de titel Gelijk het gras – interviews over vergankelijkheid. Wieke Biesheuvel zoekt de schrijver op.
Op lezingen die ik geef, wordt er nog altijd naar hem gevraagd: hoe is het toch met Alex Verburg? Nadat ik een column had gewijd aan zijn aangrijpende roman Het huis van mijn vader waarin ik zoveel uit mijn eigen jeugd had herkend in de jaren vijftig en zestig, een tijd waarin, zoals Alex het zelf omschrijft, ‘de plastic zakjes nog werden uitgespoeld en aan de lijn te drogen gehangen’, kreeg ik een brief van een lezeres uit De Rijp: ‘U heeft er geen idee van hoeveel plezier uw column mij heeft gedaan. Ik heb de interviews van Alex Verburg gemist. Ik vond dat hij er een bijzondere gave voor had. Hij raakt altijd een aparte snaar door zijn beschaafde manier van omgaan met zijn geïnterviewden, zijn gevoelige en respectvolle vragenstelling, iets wat je eigenlijk niet meer tegenkomt. Mocht u hem spreken, zeg hem dat hij nog steeds een bijzonder plekje heeft in mijn hart en dat ik hoop dat het goed met hem gaat.’
Ik heb de brief bij me als ik Alex opzoek in zijn reusachtige boerderij, die praktisch aan het IJsselmeer ligt; een stoere stolp die zo vervallen was toen hij hem kocht, dat de aannemer adviseerde ‘m neer te halen, maar die na noeste arbeid intussen de monumentenstatus heeft gekregen.
Wat vind je van zo’n brief?
Hij glimlacht van oor tot oor. “Dat doet goed. Grappig genoeg is het ook de teneur van de brieven die op Het huis van mijn vader en Het voorlopige leven van Liesbeth List zijn binnengekomen: mijn boeken worden verre van braaf gevonden, want ik ga niets uit de weg, maar kennelijk gebeurt dat op een toon die eerder ontroert dan aanstoot geeft. Ik vroeg het aan een vriendin: ‘Herken je in mijn boeken dezelfde hand als die van de schrijver van de interviews?’ Ze antwoordde: ‘Voor de personages in je boek toon je hetzelfde respect als voor de mensen die je interviewde.’ Daar was ik wel blij mee.
In mijn interviews is er geen vraag geweest die ik niet heb durven stellen. Ik heb ook altijd antwoord gekregen, al trok de hoofdredactie daar later weleens een wenkbrauw bij op: kon dit wel? Maar ik ben er altijd van overtuigd geweest dat er niets is wat niet gezegd kan worden, als je er maar voor zorgt dat het goed is ingebed in je verhaal en de nuance krijgt die het nodig heeft. Ik weet nog dat Nico ter Linden, die ook in Gelijk het gras is opgenomen, vertelde dat Jezus niet uit een maagd geboren was. In het kerstnummer nota bene. Maar hij onderbouwde zijn opvatting zo mooi, dat het toch kon. Hij begon over Oosterse beeldtaal, beeldtaal van ook nog eens tweeduizend jaar geleden. ‘Als ik u zeg dat mijn geliefde een roos is en u begrijpt dat niet want u komt uit Nepal en weet niet wat een roos betekent, dan moet ik u even uitleggen dat in onze cultuur een roos iets anders is dan een brandnetel.’ Veel brieven, mooie brieven, serieuze brieven, maar geen enkele opzegging.”
Hoe kijk je terug op tien jaar interviewen voor Libelle?
“Van het gezin waaruit ik kom, ben ik de op een na jongste, en ik weet nog goed hoe fijn ik het vond als op zaterdag, zo tegen het eind van de middag, de vrienden van mijn broers en zussen zich bij ons thuis verzamelden. Vooral in de wintermaanden, als het dan buiten al begon te schemeren en de kaarsen aan mochten op salontafel en schouw. Het liefst zat ik dan stilletjes te genieten, ergens in een hoekje, zonder dat iemand acht op mij sloeg. Want zo hoorde en zag ik nog het meest. Eigenlijk heeft dat gevoel mij nooit verlaten: laat mij maar lekker luisteren. Volgens mij ligt daar de kiem van wat ik later ben gaan doen.
Wat het zo bijzonder maakte om voor Libelle te schrijven, was het brede publiek dat je ermee bereikte. Je kreeg altijd respons. Ik weet nog dat op de eerste zomerweek een lezeres naar me toekwam, die zei dat mijn interviews haar altijd iets meegaven waarop ze voort kon. Dat heb ik als een groot compliment beschouwd. En wat ik vaak heb gehoord, is dat mensen het gevoel hadden de geïnterviewde zélf te hebben ontmoet.”
Hoe lukte je dat, jezelf onzichtbaar maken en tegelijkertijd die eigen kleur aan je verhalen geven? Ik pikte ze er altijd uit.
“Ik denk dat het een nabijheid is die je als lezer proeft. Dat dat de kleur is van mijn interviews. Je leest mij, maar je hoort de ander. Zo moet het ook. Als interviewer ben je een medium, niet minder, maar ook niet meer.”
Isabel Allende, Annie M.G. Schmidt, Toon Hermans, prinses Irene, Marten Toonder, maar ook Jasperina de Jong, Connie Palmen, Rudi van Dantzig, Cecilia Bartoli, Aafje Heynis, de Zangeres zonder Naam, Sylvia Millecam – stuk voor stuk zijn het grote namen die in je interviewbundel voorkomen, bijna veertig in totaal. Waarop heb je ze uitgezocht?
“De rode draad is de vergankelijkheid. Hoewel er ook veel vrolijks in het boek is te beleven – Albert Mol merkt bijvoorbeeld blijmoedig op dat hij niet van gisteren is -, klinkt er altijd iets van weemoed in die interviews door, een heimwee naar de heerlijkheid van vroeger dagen. We komen er vroeg of laat natuurlijk allemaal achter: de grote vakantie die, toen je nog kind was, zolang duurde dat je er niet eens overheen kon kijken, is ineens voorbij. Over dat gevoel gaat het boek. Kort voor zijn overlijden sprak ik Toon Hermans, hij verwoordde het prachtig. Hij had het over een zinnetje dat hij zijn hele leven met zich mee had gedragen. Zijn moeder zei het altijd als hij iets kwijt was. ‘Ma, waar is m’n bril?’, en dan zei zij: “Wo is de schnee van ’t veurig jaor?” Ze bedoelde er het eindeloze zoeken mee, ook het zoeken naar dingen die er niet meer zijn. Waar is de sneeuw van het vorig jaar gebleven? Waar is de liefde gebleven? Waar is alles gebleven?”
En de titel, ‘Gelijk het gras’?
“Dat is een verdrietig verhaal. Ik was in Kaapstad, ik ontmoette er de echtgenote van president De Klerk, een vrouw die op een of andere manier de boot heeft gemist. Ze zei dat ze veel hartenpijn had van de vernederende wetten van de apartheid, maar dat ze hoopte dat het land zich nu zou richten op een mooie toekomst. ‘Want,’ zei ze, ‘ons leven is kort, gelijk het gras.’ Dat komt uit een psalm: Gelijk het gras is ons kortstondig leven, gelijk een bloem, die op het veld verheven, wel sierlijk pronkt, maar kracht’loos is en teêr; wanneer de wind zich over ’t land laat horen, dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren: men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.
Het is treurig met haar afgelopen. Toen ik haar aan het slot van ons gesprek vroeg of ze nu eigenlijk aan een bevredigend huwelijksleven was toegekomen, moest ze dat ontkennen. Maar ze wist, zo beurde ze zichzelf op, hoe haar man kon genieten van hun tuin, waar op dat moment de rozen bloeiden. Dus als hij straks thuis zou komen, zou ze zeggen: ‘Kom, laten we naar de rozen lopen, voor de avond valt.’ Dat ontroerde mij, ook door de dubbele lading: laten we niet talmen. Niet lang daarna heeft haar man haar verlaten voor een ander en, als verdrietige apotheose, is ze op 3 december 2001 bij een roofoverval in haar eigen huis om het leven gebracht.”
Welke ontmoetingen springen eruit voor jou?
“Dat is een ingewikkelde vraag, het zijn er zo ontzaglijk veel geweest. Bij Isabel Allende – het was een van de eerste interviews die ze gaf na de dood van haar dochter – weet ik nog dat we naast elkaar zaten op een bank en dat ze vertelde en vertelde en vertelde, soms in tranen, dan weer in milde berusting. Dat zal ik nooit vergeten. Ook door het vertrouwen dat ze in me stelde, ze was nog zo kwetsbaar. En Annie Schmidt, kort voor haar dood. Ik had eigenlijk maar een klein vraagje en wilde haar niet lastigvallen, dus ik stelde voor het even per telefoon te doen. Nou, daar kwam niks van in. Dus ik op pad met een gebaksdoos vol roomboterkoekjes, daar was ze gek op – koekjes met een gaatje: ook Beertje Pippeloentje zou er wel raad mee weten. Hoe weet ik nog steeds niet, maar het gesprek kwam op de dood. Ze zag zichzelf als een spinnetje in bad dat toch nog probeerde omhoog te komen. ‘Het is het leven zélf dat wil blijven leven,’ zo vatte ze haar gevoel weergaloos samen. Later bleek dat dit het laatste interview was dat Annie Schmidt heeft gegeven.”
En welke reken je tot je lastigste interviews?
“Als mensen je louter zien als een instrument. Dat is nooit prettig. Dat is toch een vorm van verkrachting. Iemand zei ooit tegen mij: ‘Vertoon je kunstje maar.’ Nou nou nou. Ik weet heus wel dat de ene hand de andere wast, maar binnen dat gegeven… Het gaat erom dat je je hart verbindt aan wat je doet. Altijd en overal. Dat geldt voor de interviewer, maar ook voor degene die het interview geeft.”
Nog even over je roman, ‘Het huis van mijn vader’. Ik weet dat je daar veel van je eigen jeugd in hebt gestopt en dat is soms nogal heftig. Hoe was het om dat prijs te geven?
“Ik beklaag mij allerminst hoor, maar er waren wat verwikkelingen waar niemand wat aan kon doen en die niet makkelijk waren. Dus nee, ik kan niet anders dan toegeven dat ik soms van streek was terwijl ik zat te schrijven. Maar aan de buitenwereld denk je dan niet, dat is het gekke. Ik had het ook toen ik destijds op verzoek van Libelle over de dood van mijn zusje schreef. Tot dan toe was dat het intiemste wat ik aan de openbaarheid had prijsgegeven, maar dat besef je pas als je op straat komt en mensen spreken je erop aan. Schrijven gebeurt in de beslotenheid van je huis, van je werkkamer. En daar voel je je veilig. Nee, als ik erbij had stilgestaan wie het allemaal zou kunnen lezen, dan had ik geen letter meer op papier gekregen, zeker niet waar het de erotiek betreft.”
Hoe anders ervaar je het schrijven van een roman als je het vergelijkt met je journalistieke werk?
“Waar ik aan moest wennen, is dat je als schrijver alle ruimte mag nemen. Ik ben er zo in getraind op lengte te schrijven. Dus ik liep mezelf constant te korten en te censureren. Ik schrapte een zin bij wijze van spreken nog voordat die er stond.
Waar ik ook van af moest, is het idee dat je geen vragen mag oproepen met wat je schrijft, maar dat je met antwoorden moet komen. Dat is een gouden regel in de journalistiek. Maar voor een roman geldt bijna het tegenovergestelde. Daar moet je juist suggestief zijn, ruimte laten voor de verbeelding van de lezer. Tessa de Loo zei dat zo treffend toen ik het daar met haar over had. ‘Als je met een boek vol antwoorden komt,’ zei ze, ‘lig je voor je het weet in de etalage van een New Age-winkel.’
En verder mag je als schrijver de waarheid liegen, hè? Dat is ook zoiets vreemds. Ineens mag je met de geschiedenis een loopje nemen, mag je feiten naast je neerleggen als het je zo uitkomt, of naar je hand zetten. Het gaat niet langer om de werkelijkheid, maar om waarachtigheid.”
Wat doe je liever?
“Zonder de indruk te willen wekken dat ik hier een potje loop te solliciteren, hoop ik op af en toe een lucratieve opdracht die me de mogelijkheid biedt me verder aan dat ándere schrijven te wijden. Want ik heb ontdekt hoe verrukkelijk het is je in je eigen taal te mogen uitdrukken. Ik bedoel dat je niet langer hoeft te woekeren met woorden van anderen. Dat had ook z’n bekoring, hoor. Want het is prachtig met de stof die tot je beschikking staat – hoe beperkt die soms ook is – net zo lang te goochelen, tot je een portret overhoudt dat op alle manieren recht doet aan de geïnterviewde.
Het verschil met het Grote Schrijven zoals ik het maar even noem, is dat de reis niet langer naar buiten gaat, maar naar binnen. Simpel gezegd: je hoeft er de deur niet voor uit. Dat op zich is een geweldige ontdekking: dat hier binnen zo veel schatten te halen zijn.
Ik weet nog dat ik op de verjaardag was van mijn overleden zusje. Die vieren we nog altijd, samen met haar kinderen – want ook haar man is jong overleden. Ik stond in de tuin en iemand vroeg hoe het met mijn boek stond waaraan ik toen werkte. Ik zei: ‘Het is alsof er thuis een geliefde op me wacht, die me straks weer van alles gaat vertellen.’ Dat geeft het precies weer.”
De Journalist, 18 oktober 2002
door Maaike Severijnen
Het droomdebuut
Alex Verburg: ‘Ik heb moeten leren dat je de waarheid mag liegen’
Net als de romanfiguur Floris in het boek komt Alex Verburg uit een groot gezin met een schrijvende vader. ‘Het was vanzelfsprekend dat ik koos voor de journalistiek. Ik kreeg veel werk en deed dat met het grootste plezier. Dus het schrijven van boeken bleef voor mij lange tijd buiten beeld. De vraag werd me wel vaak gesteld: mijn vader die ook als journalist was begonnen, had, toen hij op zijn vijfenveertigste overleed, ruim dertig boeken op zijn naam staan.
Ik ben de bakens pas gaan verzetten toen ik te maken kreeg met in mijn ogen nogal modieuze managers die me op pad wilden sturen met voorgebakken vragen als: “Wat ligt er op je nachtkastje?” En interviews werden ineens “projecten” waarover vergaderd moest worden. Dus toen weer iemand me vroeg waarom ik me nooit aan het schrijven van een roman had gezet, ben ik maar gewoon begonnen en heb daarbij mijn eigen jeugd als vertrekpunt genomen.’
Verburg had wel enige moeite om zijn journalistieke bagage over boord te zetten. ‘Ik moest wennen aan de ruimte die je als schrijver mag nemen. Je bent er zo in getraind op lengte te schrijven. Dus ik liep mezelf constant te korten en te censureren. Verder heb ik moeten leren dat je met de geschiedenis een loopje mag nemen, dat je als schrijver de waarheid mag liegen.’
Het huis van mijn vader werd goed ontvangen. ‘De kranten zijn het er geloof ik wel over eens dat ik kan schrijven. Maar het was, als ik me niet vergis, de Volkskrant die mij verweet dat ik op een geforceerde manier literaire samenhang in mijn roman heb willen aanbrengen en dat ik daar uitglijd. Als voorbeeld werd het getal 23 aangehaald dat steeds terugkeert op cruciale
momenten in het leven van Floris. Laat dat nou net een puur autobiografisch gegeven zijn! En ik vond dat onontbeerlijk voor het boek: een puber die op zoek is naar de zin van heel veel onbegrijpelijks dat hem overkomt, vindt in dat ondeelbare getal een zeker houvast. Maar het is dus niet een interpretatielaag die ik er bewust in heb willen leggen, het is het leven zelf.’
Inmiddels is van het boek al de derde druk verschenen. Maar daar alleen van leven kan Verburg niet. ‘Terwijl mijn vorige boek, Het voorlopige leven van Liesbeth List uit 2001, ook nog steeds goed wordt verkocht. Dus ik kijk uit naar wat inspirerende klussen voor ernaast. Ik ben al gevraagd voor een column, ik geef lezingen en misschien gaan Liesbeth en ik samen iets doen. Wat ik door mijn roman heb ontdekt, is hoe heerlijk het is in mijn eigen taal te mogen schrijven, niet langer te hoeven woekeren met woorden van anderen. De journalist in mij zal wel blijven bestaan, maar de gedachte dat de schrijfstof alleen nog maar uit je eigen hoofd hoeft te komen, is wel heel aantrekkelijk.’
Het huis van mijn vader gaat over een jongen uit een groot gezin wiens leven ontregeld raakt door de dood van zijn vader en door de liefde die een man van midden twintig voor hem opvat. De Arbeiderspers, ISBN 9029551704, 200 blz. € 13,95.
Vroom & Vrolijk, oktober 2002
door Ben de Boer
Zoeken naar zinsverband
Een interview met Alex Verburg
Wie is Alex Verburg?
‘Dat is de moeilijkste vraag die er bestaat: wie zijn wij? Wie is Ben de Boer? Wie ben ik? Onlangs werd ik ondervraagd over het boek dat ik aan het roerige en zeker ook roerende leven van Liesbeth List heb gewijd. “Hoe is ze?” vroeg die journalist blijmoedig. “Hoeveel tijd heb je?” vroeg ik op mijn beurt.
‘Ik ben een zoeker, dat weet ik in elk geval wel. Ik zoek naar samenhang; naar, zo je wilt, de hand van God in de dingen om ons heen. Ik herinner me dat toen mijn zusje drieëntwintig jaar was getrouwd, ik haar ’s ochtends opbelde. “Jullie gaan pappa en mamma inhalen?” vroeg ik. Want toen mijn ouders drieëntwintig jaar en een maand waren getrouwd, was mijn vader plotseling gestorven – jong nog, vijfenveertig. Mijn zusje lachte. “Dat waren we wel van plan”, zei ze. Maar een maand daarna overleed haar man, aan een hartstilstand, vijfenveertig jaar oud, net als mijn vader. Mijn leven zit daar vol mee en, vreemd genoeg, geeft dat me vertrouwen in een groter plan, groot en ontzaglijk. Het komt ook voor in mijn roman, Het huis van mijn vader. Bijna alle grote dagbladen hebben de moeite genomen mijn boek te bespreken, ik ben daar blij mee. Ze vinden allemaal ook wel dat ik kan schrijven, geloof ik, maar volgens de Volkskrant gaat het mis waar ik “literaire samenhang aan de vertelling wil geven”. De recensent haalde daarbij een vergelijkbaar voorval aan uit het leven van de hoofdpersoon, Floris van Zevenhoven. Ze vond dat iets kitscherigs hebben. Terwijl die dingen dus gewoon gebeuren, althans in míjn leven wel.’
U hebt uw sporen verdiend als interviewer – bekroond en gelauwerd. Waarom deze roman?
‘Met die lauwerkransen valt het nogal mee, hoor, ik ben één keer genomineerd voor de titel Journalist van het Jaar. Maar ik heb wel altijd waardering geoogst met mijn interviews, dat is waar. Ik vond het ook heerlijk werk, en ik heb de ontmoetingen veelal als wezenlijk ervaren. Juist daarom heb ik nooit zo de noodzaak gevoeld het over een andere boeg te gooien. Tot ik ineens met, in mijn ogen, nogal modieuze managers te maken kreeg die hun houvast zochten in formats, lak hadden aan het klassieke interview en me er ineens op uit wilden sturen met voorgebakken vragen in de sfeer van: “Wat ligt er op uw nachtkastje” en “Wanneer bent u voor het laatst naar de wc geweest?” Interviews werden ook ineens projecten. Allemaal best, maar voor mij net iets te veel de waan van de dag, en de dood voor mijn creativiteit. Het was Aafje Heynis, de beroemde Nederlandse alt, die me op een dag vroeg: “Maar Alex, waarom ga jij geen romans schrijven?” Uiteraard was die vraag me wel vaker gesteld, ik kom net als Floris van Zevenhoven uit een kroostrijk schrijversgezin. Op een bepaalde manier lag het dus zelfs voor de hand, zou je kunnen zeggen. Maar ik had het altijd afgehouden. Boeken schrijven, dat was iets van mijn vader. Tot mijn vriend, aan wie ik dat vertelde van Aafje Heynis, heel simpel opmerkte: “Je hebt het nooit geprobeerd.” Toen ik de volgende dag opstond, ben ik gewoon begonnen. Nog nooit is de gang naar mijn bureau – met een kop dampende koffie in de hand – een zo wonderlijke geweest.’
Uw boek gaat over een jongen in het Holland van de jaren 60; op de voorkant staat een foto uit de ‘collectie auteur’. Is het daarmee een boek over de jeugd van de auteur?
‘Die foto kwam ik tegen onder in een doos, terwijl ik op zoek was naar iets anders. Ik had ‘m lang niet gezien, en het was een schok: de jongen die me aankeek, was zo helemaal de jongen over wie ik schreef, hij paste zo totaal bij de sfeer van het boek, vorm en inhoud werden één. Ik heb nog wel geaarzeld, ik vond het nogal pontificaal, zo’n foto van jezelf. Ik heb het de uitgever voorgelegd, maar hij vond dat plaatje wel fijn, geloof ik.
‘Mijn jeugd is ontegenzeggelijk het vertrekpunt geweest van mijn roman. In datzelfde gesprek met die vriend zei ik: “Maar waarover zal ik dan schrijven?” Want ik heb veel schrijvers gesproken in mijn leven, sommigen werken met enorme schema’s vol vooraf uitgewerkte karakters – ik zag het me niet doen, ik vaar voornamelijk op mijn intuïtie. Hij zei: “Je hebt genoeg meegemaakt in je leven, begin maar gewoon te vertellen.” Toch noem ik het geen autobiografie, dan had ik mij veel stringenter aan van alles en nog wat moeten houden, en waarom zou ik mij die beperking opleggen?’
Met veel liefde en compassie beschrijft u een gezin met liberaal-religieuze opvattingen over het leven. Zo goed – dat er geen buitenstaander aan het woord kan zijn.
‘Ja, de blik van mijn ouders was misschien wel eerder spiritueel dan godsdienstig, ofschoon mijn vader zijn boeken toch voornamelijk schreef voor protestants-christelijke kring. Maar binnen die kring golden mijn ouders, denk ik, als redelijk mondaine mensen die de discussie over geloof en dogmatiek bepaald niet uit de weg gingen. En wij, de kinderen, hebben ze ook wel scherp gehouden. Wat ik zelf bijvoorbeeld een ontroerende passage vind in mijn boek, is als Floris zijn moeder polst omtrent haar mening over homoseksualiteit en dat doet via de tale Kanaäns, de taal waarvan hij weet dat zij daar zo van houdt. “Waarom regende het zwavel en vuur op Sodom en Gomorra?” vraagt Floris – hij is dan vijftien en heeft zich op een regenachtige middag laten uitkleden door Olivier, die wel tien jaar ouder is dan hij. Zijn moeder probeert het te ontwijken. “Ach, dat Oude Testament,” zegt ze, “die verhalen zijn allemaal zo zwaar en somber.” Maar Floris houdt vol. En eindelijk geeft ze toe. “Het was vooral de liefdeloosheid waar Sodom en Gomorra aan ten onder gingen”, zegt ze. “Als de liefde zonder liefde wordt bedreven, is zij bandeloos, begrijp je dat?” Vervolgens raadt ze Floris aan zich toch maar op het Nieuwe Testament te richten, dat is veel troostrijker, houdt ze hem voor. Waarom, wil Floris weten. “Door de Verlossing”, antwoordt zijn moeder. “Ook voor de mannen van Sodom?” vraagt Floris, terwijl hij moet slikken. “Ook voor hen”, zegt zijn moeder dan.’
U problematiseert de relatie tussen Floris en Olivier niet, maar beschrijft de schoonheid ervan. In deze tijden geen onomstreden zaak. Is het een bewuste keuze?
‘Nou, ik laat wel de eenzaamheid zien; van Floris door het geheim dat hij met zich meetorst en dat eigenlijk alleen maar groter wordt, en van Olivier door zijn angst dat hij over Floris’ grenzen gaat en hem daarmee beschadigt. Ik heb me met dit boek zeker niet als pleitbezorger willen opwerpen voor dit soort relaties, ik heb oprecht begrip voor ouders die zich een ongeluk schrikken als ze zich voor zo’n situatie gesteld zien. Anderzijds: het is wel degelijk een boek dat over liefde gaat, en over verantwoordelijkheid. Nergens maakt Olivier Floris tot een instrument voor het eigen gerief, en zijn aandacht is op dat moment als balsem voor Floris’ ziel, want de dood van de vader is hard aangekomen in dat gezin, iedereen is op zoek naar een nieuw evenwicht.’
Ben ik homo? – is de angstige vraag van de hoofdpersoon uit het boek. Is uw boek een boek over homoseksualiteit? Over een ‘coming out’ ?
‘Het is vooral een boek over coming of age, met alles erop en eraan. Verlies, verlangen, weemoed ook, het zoeken naar grenzen en ook naar houvast, naar samenhang.’
Een verloren vader en een verloren vriend. Hoe leer je leven met verliezen zonder zelf verloren te raken?
‘Ik had het mezelf graag gegund dat ik wat langer kind had mogen blijven. Door de dood van mijn vader was mijn jeugd in één klap voorbij. Het jaar daarop, op het lyceum, stierf een klasgenoot aan kanker en twee jaar daarna werd een jongen uit mijn klas vermoord. Het was wel veel, allemaal. Ook later heeft de dood zich nog vaak laten zien. Mijn broer die min of meer model heeft gestaan voor Arbout is verongelukt en ook van mijn zusje dat met haar man zo vrolijk mijn ouders dacht in te halen, Babs in het boek, hebben we afscheid moeten nemen. Toen was ik wel erg ontdaan en ik was ervan overtuigd dat het leven zijn glans nu voorgoed verloren had. Maar een mens is veerkrachtig. Al merk ik wel, en dat vind ik helemaal niet erg, dat je iets losser komt te staan van de wereld, losser dan mensen die zulke grote verliezen nog niet hebben meegemaakt en denken dat het leven op aarde geen einde kent.’
De reacties op uw boek waren nogal verschillend: van ‘hapklare brok’ tot ‘subtiel en teder’. Hoe verhoudt u zich tot de recensies?
‘Die hapklare brok komt geloof ik van een eindejaarsstudente Nederlands in Groningen. Die recensie is werkelijk abominabel geschreven, en zo warrig en boosaardig tegelijk, dat ik er puur om de curiositeit ervan wat citaten uit heb gehaald en die op mijn eigen website heb gezet, tussen de andere recensies. Ik schrik van de arrogantie, van de grenzeloze zelfoverschatting van zo’n juffrouw, maar deren doet het me niet. Ook niet als zo iemand gewoon niet van het genre van de éducation sentimentale houdt – je volgt Floris van zijn achtste tot zijn zestiende levensjaar, je groeit als het ware met hem mee -, al vraag ik me af waarom je er dan over schrijft. Wat ik wel vervelend vond is dat na diverse loftuitingen in Het Parool de krant vervolgens toch tot de slotsom komt dat het een “overbodig boek” is, want, let op: “Wat heeft dit boek meer te bieden aan commentaar op de jaren vijftig dan we in De avonden (1947) van Gerard Reve al lazen?” 1947, een communistisch milieu, Amsterdam, hoezo, en hoezo de jaren vijftig? Het prettige van een eigen site is dat je zoiets enigszins kunt corrigeren door er meteen een recensie uit Trouw bij te zetten of een stuk van de Nederlandse Bibliotheek Dienst, waarin staat dat “de jaren zestig zelden zo beeldend en intiem zijn opgeroepen als in Het huis van mijn vader“.’
Denkt u al na over een ander boek? Waar zou u het liefst een roman over willen schrijven?
‘Ik heb wel ideeën, maar mijn uitgever verbiedt me ten strengste daarover te praten; het moet gisten, zegt hij. Begin maart komt er bij De Arbeiderspers wel een bundel uit met interviews die ik de afgelopen decennia heb gehouden en die mij na aan het hart liggen; gesprekken over vergankelijkheid met mensen als Isabel Allende, Cecilia Bartoli, Annie M.G. Schmidt, Hans Warren, Mary Dresselhuys, Simon Wiesenthal, Toon Hermans, Marten Toonder, Irene van Lippe-Biesterfeld, Aafje Heynis natuurlijk… – enfin, vogels van zeer diverse pluimage. Onder welke titel? Ha, onder de veelzeggende titel Gelijk het gras.’
‘Het huis van mijn vader‘ door Alex Verburg
Sp!ts, 26 april 2002
door Eline Verburg
Verloren onschuld door dood van vader
Het was de tijd waarin men een kokosmakroon at bij de koffie, sigaretten in een glas op tafel serveerde voor de visite, zelf appelmoes maakte van goudreinetten en de kranen schuurde met Vim. Als jongere reed je op een Puch of een Mobylette en keek naar Dappere Dodo op de eerste televisie, al dan niet bij de buren. Wie verontwaardigd was riep ‘Heren m’n tijd!’ of ‘Grote gunst!’. De wereld die Alex Verburg heeft opgetekend in zijn debuutroman Het huis van mijn vader moet voor meer dan één generatie herkenbaar zijn.
‘Het was een fantastische tijd om me te herinneren’, zegt Verburg, geboren in 1953 en opgegroeid in de jaren ’60. ‘Ik woon in een rustig West-Fries boerendorpje, dat de stilte ademt van vroeger. Ik kon het verleden zo weer oproepen. Soms raakte ik tijdens het schrijven in een trance, die wreed verstoord kon worden als mijn buurman openhaardhout begon te zagen met een motorzaag.’ Hij beschrijft die tijd als heel wat ordelijker en degelijker dan over het algemeen wordt gesuggereerd.
In die jaren ’60 leeft hoofdpersoon Floris van Zevenhoven. Een gevoelig kind, dat op elfjarige leeftijd zijn vader verliest. De jongen groeit op in een groot, liefdevol gezin in de onbezorgde omgeving van het Gooi. Door de dood van zijn vader is het paradijs verleden tijd en verliest de vroegwijze Floris zijn onschuld.
‘Voor een groot deel is het verhaal van Floris op mijn kindertijd gebaseerd’, erkent Verburg, wiens eigen jeugdfoto het omslag van de roman siert. ‘Maar ik heb wel genoten van de vrijheid die de fantasie biedt. Je hoeft je niet aan de waarheid te houden. Zo kon ik de dominee in het graf van Floris’ vader laten vallen. In werkelijkheid is zoiets gebeurd bij de begrafenis van mijn opa.’
De zachtaardige Floris is, met zijn lieve gezicht en aandoenlijke krullenbol, een aantrekkelijke jongen. Zijn groei naar volwassenheid gaat gepaard met een groeiend gevoel dat hij homoseksueel is. Dit vloeit voort uit het contact met zijn huiswerkbegeleider Olivier Santos, wiens strelingen hij niet onaangenaam vindt. Floris wordt heen en weer geslingerd tussen twijfels over wat anderen ervan zullen denken en zijn gevoelens voor Olivier.
‘Het was moeilijk om over erotiek te schrijven’, vertelt Verburg. ‘Want het mag niet ranzig worden. Dat gold ook voor het schrijven over de dood van Floris’ vader, omdat ik hetzelfde heb meegemaakt. Je moet uitkijken dat je niet sentimenteel wordt.’ Sentimenteel is Het huis van mijn vader allerminst, ontroerend des te meer:
Zachtjes glijdt de zwarte auto de laan op en houdt stil voor ons huis. ‘Zo kan papa afscheid nemen,’ heeft mijn moeder gezegd.
Door de ramen zie ik allemaal bloemen en daaronder de kist. Ik maak me los van het hek en loop naar de auto. Ik begrijp het niet. Pas was alles nog gewoon. Ik druk mijn voorhoofd tegen het achtervenster en met mijn handen streel ik het koude glas. Door mijn tranen lopen alle kleuren in elkaar over. ‘Dag pap,’ fluister ik. Maar alles blijft stil. Niks beweegt.
De vader van Alex Verburg liet bij zijn vroege dood – op 45-jarige leeftijd – een groot oeuvre na aan romans en non-fictie boeken; zijn Storm over Nederland (1953) over de watersnoodramp in Zeeland was een regelrechte bestseller. ‘Misschien heb ik, omdat híj schrijver was, nooit de ambitie gehad dat ook te worden. Veel mensen hebben me aangeraden te gaan schrijven, maar dat heb ik altijd afgehouden.’
Verburg geniet enige bekendheid dankzij de vele interviews die hij met name voor weekblad Libelle deed; hij had indringende gesprekken met de groten der aarde, onder wie Leah Rabin, Isabel Allende, Toon Hermans en Annie M.G. Schmidt. Het schrijven van een roman is heel anders: ‘Een nieuwe ervaring. Het verhaal kan echt ’tot je komen’, als je in een roes zit te schrijven. Ik dacht altijd dat dat onzin was, maar nu ik dit gevoel ken, wil ik het liefst de rest van mijn leven romans blijven schrijven.’
www.boekboek.nl, november 2001
door Hanneke Leliveld
‘Het voorlopige leven van Liesbeth List’ door Alex Verburg
Kluizenaar, biechtvader, schrijver
Een zomer lang heeft Alex Verburg als een kluizenaar geleefd. De enige die hij sprak was de hoofdpersoon in zijn boek: Liesbeth List, wier levensverhaal hij zou optekenen. Vele uren vertelde zij hem over haar leven. ‘Je bent maandenlang mijn biechtvader geweest’, zei Liesbeth hem achteraf. Het resultaat is een prachtig boek: Het voorlopige leven van Liesbeth List, door Alex Verburg.
Liesbeth List, meisje uit Bandung, dochter van de vuurtorenwachter van Vlieland, zangeres van het Nederlandse chanson. Alex Verburg, journalist, schrijver. Hij had twee platen van haar: de Mauthausen-cyclus en Pastorale en kende Shaffy Chantant via zijn oudste broer. Hij vond haar een schoonheid, maar is niet het type om wie dan ook blind te adoreren. Vanaf Texel, waar Verburg als beginnend journalist werkzaam was, heeft hij eens van een speciale, extra boot gebruikgemaakt om een concert van Liesbeth List en Ramses Shaffy in Den Helder te kunnen bijwonen.
In de jaren daarna, toen hij voor grote publiekstijdschriften werkte, heeft hij haar een paar keer geïnterviewd. Reden voor List om hem voor te dragen bij haar uitgever als schrijver van haar levensverhaal. ‘Het was mij al eerder gevraagd, in 1999, maar toen had ik het te druk’, aldus Verburg. ‘Toen het verzoek mij dit jaar opnieuw bereikte, kon het wel. Voor alles is een tijd en het was kennelijk toch de bedoeling dat ik het zou schrijven. Sommige dingen zoek je niet, die komen op je pad. Ik heb ooit Irene van Lippe-Biesterfeld geïnterviewd. Zij stelde dat een ieder die durft te gehoorzamen aan de eigen innerlijke weg, een heilige weg gaat. Hoe kun je van jezelf weten of je op die weg zit? vroeg ik haar. ‘Als de dingen vanzelf beginnen te gaan,’ antwoordde ze. ‘Als de juiste persoon je pad kruist als je hem nodig hebt. Als er ondanks een late boeking toch nog plaats voor je is. Als je niet in de gelegenheid bent geweest boodschappen te doen en het bezoek van die avond belt af.’ Ik geloof in zo’n samenhang. Zo ben ik ook aan deze stolpboerderij in West-Friesland gekomen. Ik had nog maar net mijn huis in Amsterdam geheel naar mijn zin verbouwd toen ik bij toeval – wat dat ook wezen mag – hier langsreed en er iets in mij gebeurde waarvan ik direct wist dat het onomkeerbaar was. Een gelukkig noodlot. Zo is het ook met Liesbeth gegaan, als iets onontkoombaars. Daaraan heb ik bij het schrijven wel vertrouwen ontleend.’
Al meteen was het voor Alex Verburg duidelijk dat hij Liesbeths levensverhaal moest beginnen met de begrafenis van haar moeder op Vlieland. ‘Dat is een belangrijk moment voor haar geweest. Natuurlijk was er verdriet, maar ze voelde zich ook bevrijd. Zij heeft haar leven lang getobd met de dankbaarheid die ingebed ligt in haar jeugd als pleegkind. Toen haar moeder dood was mocht ze eindelijk voelen wat ze voelde en kon ze afrekenen met het schuldcomplex waar ze jaren onder gebukt is gegaan.’
Liesbeth List is heel openhartig geweest in haar gesprekken met Alex Verburg. ‘Ik heb alles met Liesbeth besproken. Het waren gesprekken van zes, zeven, soms wel acht uur aaneen. Haar man Rob zorgde ervoor dat we tussendoor ook nog wat te eten kregen. Liesbeth was af en toe in tranen. Dat vond ik een goed teken: ze stak niet voor de zoveelste keer dezelfde riedel af, routineus, nee, ze ging terug in de tijd, tastend, op zoek naar het échte verhaal. Ze heeft toch altijd geleefd vanuit de houding dat iedereen moest denken dat het goed met haar ging. Dat hield Ramses haar voor: ze moest stralen, hoe verscheurd ze soms ook was.’
‘Ze vertelt in het boek over haar seksuele ontdekkingsreis, waaraan ze, als het aan haar pleegmoeder had gelegen, maar liever nooit was begonnen. ‘Later, meisje, als je achttien bent.’ Maar ook toen niet. Over het uitgaansleven in de jaren zestig en zeventig, met het drank- en drugsgebruik dat daarbij hoorde, de one-night-stands. Over haar liefdes en over haar jarenlange relatie met Cees Nooteboom.’
‘Haar verbintenis met Nooteboom is geen gelukkige geweest. Er kwam nogal wat oud zeer boven toen ze over hem vertelde, veel verdriet en ook woede. Alles wat ze over hem beweert, kan ze staven. Maar sommige zaken zijn natuurlijk puur een kwestie van perceptie. En dat mag. Het is háár levensverhaal. Ik heb geprobeerd de zwarte bladzijden daaruit ingetogen op te schrijven. Dat werkt volgens mij sterker dan een klaagzang.’
Het hele archief van Liesbeth List heeft Alex Verburg uitgeplozen. ‘Ze had alles, alles, alles gedocumenteerd. Dozen vol kreeg ik mee. Knipsels, foto’s, alle correspondentie. Dat vond ik een enorm blijk van vertrouwen. Ik begon met lezen, het was zo schrijnend vaak, vooral de brieven van haar echte moeder enkele dagen voordat ze zich van het leven benam. Ik werd er echt door gegrepen en dan gaat het schrijven vanzelf.’
Behalve Het voorlopige leven van Liesbeth List verschijnt binnenkort ook het literair debuut van Alex Verburg. ‘Mijn vader, die in 1965 is overleden, was schrijver. Ik dacht altijd dat ik meer van de korte baan was, van de interviews en had daar helemaal vrede mee. Het schrijven van boeken, dat was iets van hem. Maar toen ik bijna mijns ondanks aan mijn roman Het huis van mijn vader begon, merkte ik hoe fantastisch ik het vond na jaren van goochelen en woekeren met woorden van anderen, zomaar te mogen schrijven wat ik wilde. Ineens ben je een beetje God. Jij bepaalt de koers van je personages, hun wel en hun wee. ‘Nee, toch maar zo.’ Toen ik op Texel werkte, leerde ik Tessa de Loo kennen, ver voor haar meisjes van de suikerwerkfabriek. Ze was lerares in Den Burg. Ik spreek haar nog met enige regelmaat en ze gaf hoog op van Peter Nijssen, haar redacteur en nu hoofdredacteur van de Arbeiderspers. Dus heb ik als vanzelfsprekend hem als eerste mijn roman voorgelegd en hij was enthousiast.
Pas onlangs ontdekte ik dat mijn vaders laatste boek nota bene ook bij de Arbeiderspers is verschenen. Ik vond een brief van de toenmalige directeur tussen de condoleancepost die mijn moeder nog altijd in een grote ordner bewaart. Het speet hem, zo schreef hij, dat de samenwerking met mijn vader van maar zo korte duur was geweest. Is het niet wonderlijk dat ik, zonder het te weten, die draad nu zomaar heb opgepakt?’