Recensies

 

Annemiek Schrijver (KRO/NCRV), november 2022:
‘Een teder boek, de taal en het tempo zo passend bij de tijd. Ik waande me helemaal in de wereld van de kleine Jochem met zijn luipaard. Wat een mooi beeld, en wat een vondst om daarmee de kiem te leggen voor de creatieve durfal die hij later werd.’ […] ‘Het misbruik vind ik echt spiritueel beschreven, in de zin van ruimhartig en wijs. Het persoonlijke wordt universeel. En dan het slot. Ik had het niet zien aankomen. In één laatste beeld trekt de familiegeschiedenis van een hele eeuw aan je voorbij.’

Luister ook: https://www.nporadio1.nl/podcasts/de-verwondering/80475/jochem-een-familiegeschiedenis

Herman Finkers: Het boek trof me gelijk. Het is prachtig fijngevoelig geschreven, met soms schitterende ‘vergeetwoorden’.

Judith Koelemeijer: Alex Verburg heeft een bewonderenswaardig authentieke familiegeschiedenis geschreven. In zorgvuldige, beeldende bewoordingen en fraaie miniatuurtjes weet hij de sfeer van vroeger heel precies te treffen, en word je als lezer deel van een verleden dat ver achter ons lijkt te liggen – terwijl het toch maar gaat om honderd jaar. Dit is het Nederland dat ons allemaal heeft gevormd, het land van boeren en dominees. Knap beschreven vanuit verschillende personages en perspectieven, waardoor je heel dicht bij hun binnenwereld komt.
Alex Verburg volgt de familie over een periode van meer dan honderd jaar, waardoor je als lezer prachtig ziet hoe vanaf de jaren zestig oude verbanden onder druk komen te staan, en de familieleden in snel veranderende tijden soms ver uit elkaar drijven. Met de – te vroege – dood als een droevige constante. De lotgevallen van de Vreeborghs zullen niemand onberoerd laten.

Den Haag Centraal, 7 september 2023
door Mario Molegraaf
Een boek met veel begrafenissen en erfenissen, veel twisten en trauma’s: dan gaat het onvermijdelijk over familie. ‘Een familiegeschiedenis’, luidt de ondertitel van ‘Jochem’, het nieuwe boek van Alex Verburg (Den Haag, 1953), bekend vanwege zijn fijnzinnige proza en mooie interviews. Achter op zijn bundel vraaggesprekken ‘Gelijk het gras’ (2003) lezen we over Verburgs ‘heimwee naar de schoonheid van vroeger dagen’. Dat gevoel zit ook achter ‘Jochem’, vooral achter het deel waarin we teruggaan naar 1926. Leeuweriken zingen ‘in het blauw van de lucht’, tegenwoordig een zeldzaam tafereel. Gaslicht suist en de dominee wordt met paard en wagen vervoerd.
[…]
De bakermat van de drie generaties lang gevolgde familie is een boerderij met de veelzeggende naam Patrimonium. Als het noodlot toeslaat, moet men die verlaten, maar de plaats van oorsprong blijft trekken. De diverse verhuizingen zorgen voor een interessant zijspoor richting Den Haag, waar Jochem in brandstoffen handelt en getuige is van het bombardement op het Bezuidenhout. Behalve het deel over 1926 zijn er delen over de jaren 1939, 1965, 1997 en 2006. Hoe verder we teruggaan in de tijd, hoe meer Verburg boeit. In de latere delen speelt een streven naar volledigheid hem parten, met acht broers en zussen niet zo handig. Maar niemand schrijft zo meeslepend over de goede oude tijd als hij. Zulke beeldspraak wanneer twee zusjes bijna verdrinken: ‘Het laatst zag hij hun jurkjes, als oranje melkzwammen met hun omgekeerde hoed.’

hebban.nl
door Běla Luttmer
JOCHEM LEVERT EEN RIJK GELAAGDE LEESERVARING OP
Jochem, een familiegeschiedenis. Zo bondig de naam is van Alex Verburgs nieuwe roman, zo weids waaiert de geschiedenis van de familie Vreeborgh uit. Van vader Jochem van de eerste generatie naar Jochem junior, zes jaar als hij stoer en vol zelfvertrouwen helpt op de boerderij van zijn ouders, naar diens zoon Jochem en de negen broers en zussen van de jongste lichting. Wie de interviewpodcast met de schrijver heeft gehoord, weet dat het verhaal is gebaseerd op nagelaten herinneringen van Verburgs eigen vroeg gestorven vader.

Niet verwonderlijk dus dat het een heel persoonlijk boek is geworden, rijk aan gedachten die over een lange periode gerijpt zijn. Daarnaast is het een boek over het verglijden van de tijd. Door de ogen van haar zoon zien we de bekoorlijke Bets, Jochems echtgenote, ouder worden, en bitterder. Een generatie later gebeurt er iets vergelijkbaars als kleinzoon Sander kijkt naar zijn geliefde en bewonderde moeder Elize.

In het gezin van de oudste Jochem ligt onder de oppervlakte een conflict met de broer die vindt dat niet Jochem maar hij de boerderij had moeten erven. Een generatie later is er geen openlijke jaloezie maar een zorgvuldig bewaard familiegeheim dat uiteindelijk als een niet te controleren abces openbarst. Het zet de banden in het gezin op scherp en zal de ooit zo liefdevolle relaties voor altijd verstoren. Knap dat Verburg zelfs voor de minst tolerante uit het gezin een milde toon weet te treffen.

De personen kleurt hij in met de tinten van hun tijd: met de taal van rond 1900 waarin woorden als deemstering, met het vaste vertrouwen in Gods goedertierenheid, met oude gebruiken van het platteland. Twee generaties later is er een reis naar Poona, homoseksualiteit en intimiteit die al dan niet wordt gedeeld op Facebook of Instagram. Ook de vaart in het boek neemt toe met het vorderen van de jaren. De aandachtige kalmte van de eerste generatie Vreeborghs en de bijbehorende rust in de vertelling monden uit in het tempo van degenen die gewend zijn via whatsapp en Facebook te communiceren.

En dan is er die krachtige laatste passage die alles wat in de voorgaande generaties is gebeurd omsluit. Het boek wordt daardoor opgetild naar een niveau dat je zonder overdrijven meesterlijk zou kunnen noemen.

leeskost.nl
door Marianne Janssen
JOCHEM, EEN (ROERIGE) FAMILIEGESCHIEDENIS
Drie generaties Vreeborgh kiezen hun eigen wegen.
Jochem Vreeborgh wordt geboren in 1881. Hij trouwt met Bets en het stel krijgt negen kinderen, waarvan Jochem (1920) de zesde is. Deze Jochem trouwt Elize en ook dit stel krijgt negen kinderen waarvan hún Jochem (1943) de eerste is. Drie Jochems, drie hoofdpersonen, achttien broer-zussen-verhalen. Dat is veel, heel veel. […] En veel verschillende verhalen, want ieder mens kijkt op zijn eigen manier terug op de tijd van zijn jeugd. De een vol nostalgie, een ander dankbaar of tevreden, maar ook wrok komt aan bod en verbittering over dingen die niet gezien zijn, maar waaronder heel veel is geleden … Herrie, gezang, plezier, maar ook ruzies, zelden rust en altijd worden gezien door een ander … Alex Verburg biedt de leden van ‘zijn’ familie Vreeborgh ruimhartig gelegenheid tot omzien.

Broer Sander Vreeborgh vertelt zijn vriend ergens in het boek een verhaal over zijn zus Veerle. En realiseert zich terwijl hij spreekt dat hij zich de tijd-van-ooit als zonnig herinnerde, terwijl hij meteen nadat hij uit huis was gegaan de rust gezocht had. Zozeer, dat hij zelfs een poos op een eiland was gaan wonen, in zijn eentje, blij als de boot vertrokken was en niemand onverwacht aan zijn deur zou kunnen kloppen. Was er te veel op hem gelet, op hem gerekend ook? vraagt hij zich af.
Wie weet dat ook auteur Alex Verburg, nog geen twintig jaar oud, zich op het eiland Texel vestigde om er verslaggever te worden, vraagt zich af of ook híj in zo’n chaos is opgegroeid dat hij daarna snakte naar rust.
[…]
Helemaal achterin komt een zekere ‘tante Wil’ aan bod, een karmelietes. Zij vertelt over een vrouw die ‘lelijk’ over iemand had gepraat en daarvoor bij de pastoor om absolutie vroeg. Die kon ze krijgen, maar niet zonder meer. Hij stuurde haar naar huis. Ze moest een kussen van haar bed nemen en op het dak van haar woning opensnijden en uitschudden. Daarna wilde hij haar terugzien. Ze ging naar huis, pakte het kussen, liep ermee naar boven, sneed het open en schudde het buiten uit, exact zoals de pastoor haar had opgedragen. Toen kwam ze terug. ‘En?’ vroeg hij. ‘Veren,’ antwoordde ze, ‘veren waar je maar kijkt. In de straat, in de tuinen van de buren, tot zelfs buiten het dorp …’ ‘Goed,’ zei hij. ‘Dan raap je ze nu allemaal op en stop je ze terug in het kussensloop.’ ‘Allemaal? Maar dat is ondoenlijk!’ riep de vrouw. ‘Ze liggen overal!’ ‘Ja,’ beaamde de pastoor, ‘dat is wat roddel doet.’

Roddel deugt niet. Verhalen wel. En Alex Verburg kan prachtig verhalen schrijven. […]

Recensies

 

Trouw, 27 maart 2013
door Pauline Weseman

De schrijver
Schrijver Alex Verburg leerde Jan van Kilsdonk (1917-2008) kennen via zijn gereformeerde moeder. In een lyrische brief bejubelde de pater haar zeventigste levensjaar en schreef over al haar negen kinderen iets markants. Aan Verburg vertrouwde hij zijn memoires toe in wekelijkse gesprekken – ruim zestig uur in totaal – in zorgcentrum Bernardus, vooral in 2007. Gesprekken die de pater typeerde als verkwikkend en ontspannend. Verburg schreef ook de memoires van Liesbeth List en weduwe Hank Heijn, en enkele romans.

Het thema
Probeer maar eens een compleet beeld te schetsen van een legendarisch figuur als pater Van Kilsdonk dat verder gaat dan dat van de spraakmakende studentenpastor die zonder priesterboordje langs kroegen en studentenflats struinde, homoparen inzegende, tegen het opgelegde celibaat was, uitvaartdiensten leidde van aidspatiënten en mensen ‘die niet meer in staat waren het levenslicht te beminnen’. Verburg nam al dit bekende als gegeven en liet Van Kilsdonk het verhaal erachter vertellen, wat hem bewoog, wie en wat hem vormde.
Als zoon van een welgestelde molenaar en een krachtige, warme, jong overleden moeder in het rooms-katholieke Brabant voelde Van Kilsdonk zich bemind en vertrouwd. Het beeld verrijst van een zelfbewuste, ‘esthetisch intellectuele’ jongen met een ‘ongeneeslijke leeshonger’ naar Franse poëzie en Henriette Roland Holst, met een ontnuchterend zelfbeeld: ‘wij waren gewoon lelijk’. Zijn kinderlijk vertrouwen wordt voorgoed geschaad tijdens zijn noviciaat (proefperiode) bij de jezuïeten – een verschrikking. Het aalmoezenierswerk onder ex-NSB’ers wakkert zijn betrokkenheid bij de verachte mens aan en als godsdienstdocent leert hij jongeren begrijpen, wat later bijdraagt aan de groei van de katholieke progressieve studentenekklesia.
Treffend openhartig is de pater, bijvoorbeeld over zijn roeping voor het pastoraat. Hij kon ontroerd worden alsof andermans leed hem zelf was overkomen, schreef duizenden brieven omdat hij daarin ‘op een hogere noot van de toonladder van de tederheid kon komen’, maar bleek ‘in wezen verschrikkelijk gereserveerd’. “Ik raak ook nooit iemand aan. Mijn tederheid en mijn nabijheid groeiden juist met een duidelijke afstand. Nee, mij heeft het celibaat geen windeieren gelegd.”

Typerende zin
Lastig kiezen. Twee minder bekende voorbeelden: “Ik ben een leerling van degene die lijdt. Ik heb niets te bieden, ik heb ook niets te zeggen.” “Ik was niets bijzonders, maar als studentenpastor tot alles in staat.”

Zijn visie
Van Kilsdonks haat-liefdeverhouding met de rooms-katholieke kerk is een rode draad door zijn levensverhaal. Wat kon hij zich ergeren aan het instituut en diens onderdanen, soms met scherpe tong. “Dat is ook een beetje het gewonde kind in mij. Niet dat iemand mij heeft gewond, maar ik ben gewond omdat ik anderen gewond heb zien worden.”
Het is fascinerend hoe hij (progressief en ‘honderd procent vrijzinnig’) zich niet solidair voelde met het Vaticaan, het bekritiseerde, om die reden door Rome werd afgezet maar de kerk trouw bleef. Van Kilsdonk voelde zich als katholiek christen thuis in de ‘kunstzinnige’ rituelen rond dood en leven, ‘alsof je aan het hof bent’. Met die rituelen kon hij de voor dit vak benodigde elementaire mensenliefde en eerbied uiten aan de gekleineerde en geminachte eenling, een jongen na zijn zelfdoding achtmaal bewieroken alsof het zijn eigen zoon was.

Reden om het boek niet te lezen
Geen. Het enige dat wat in nevelen gehuld blijft, is wat er in detail gebeurd is in de studentenekklesia waar oud-leerling Huub Oosterhuis onder andere de leiding overnam en Van Kilsdonk zich terugtrok. De pater is kritisch maar vooral mild en respectvol over Oosterhuis’ werk en persoon. Andere collega’s op zijn levenspad komen er slechter vanaf.

Reden om het boek wel te lezen
Vele. Deze memoires laten een volstrekt integere mensendienaar tot leven komen die blijft inspireren. Dat dit alles wordt verteld met Van Kilsdonks notoire dichterlijke nuchterheid maakt ze tot een genot om te lezen.

de Volkskrant, 2 maart 2013
door Aleid Truijens
(****)
Katholiek Amsterdam kon niet om Pater van Kilsdonk heen. De met liefde en seks worstelende jonge mens, met name de ‘homofiel’, had altijd zijn bekommernis. Ook nadat Rome hem eruit had gegooid. Na het lezen van zijn memoires rest slechts bewondering.

Wie katholiek was en opgroeide in het Amsterdam van de jaren zestig, zeventig, tachtig en negentig, kan hem onmogelijk níet hebben gekend. Pater van Kilsdonk was niet te ontlopen. Ook toen de ontzuiling en ontkerkelijking allang vraten aan de fundamenten van de Moederkerk en pubers niet meer naar de kerk wilden, zelfs niet naar de beatmis. Op een schoolreünie, in studentenflats, in rokerige nachtkroegen en op woeste feesten van het COC – overal liep je de kans dat de Pater (had hij een voornaam?) met toegeknepen ogen en uitgestoken hand op je afstevende: ‘Hé, ben jij er niet een van…?’
Ook al was je géén misdienaar geweest, had je niet op het St. Ignatiuscollege gezeten, waar hij godsdienstleraar was voordat hij studentenpastor werd, en was je geen lid van een katholieke studentenvereniging, Van Kilsdonk herkende jou feilloos als een schaapje uit zijn kudde. Wij, afvallige katholieke kinderen van de jaren zeventig, hadden zelf niet door hoezeer ons leven nog was doordesemd met katholieke geurstoffen. We hadden op katholieke scholen gezeten, we deden aan katholiek roeien, katholiek voetballen of katholiek tafeltennissen. Daardoor gingen we, onbedoeld, vrijwel alleen om met katholieke vrienden.
‘Ja pater, ik ben een zus van… Ik heb geroeid bij RIC, ja. Het gaat goed, dank u. Fijne avond pater.’ En verder schuifelde hij, de deinende menigte in. Met die eeuwige weëe glimlach. Op zijn sandalen, zomer en winter, een pilsje in de hand. Ginnegappend keken we hem na, Kater van Pilsdronk. En we draaiden nog een joint.
Die bijnaam was overigens misplaatst. Dat glas bier was een alibi. Een priester moest sober leven, vond hij. Uit zijn onlangs verschenen memoires blijkt dat hij een afkeer had van de paters die wonen in weelde, copieus dineren en zich te buiten gaan aan drank. Dat waren er nogal wat in zijn omgeving, vertrouwde hij toe aan Alex Verburg. Deze schrijver voerde kort voor Van Kilsdonks dood vele gesprekken met hem en noteerde zijn memoires. (En zette zijn eigen naam op het omslag, terwijl de ‘ik’ in het boek toch de pater zelf is.) In 2008 stierf Jan van Kilsdonk, 91 jaar oud. Zijn leven omvat bijna een eeuw katholiek leven en emancipatie. Een cruciale eeuw voor de kerk.

Het was niet zo moeilijk om de lieve pater een beetje belachelijk te maken. Zijn taalgebruik alleen al. Een mix van roomse zalverigheid en bommeliaanse retoriek. Hoewel hij altijd celibatair bleef, was zijn specialisme de met liefde en seks worstelende jonge mens. Met name de homoseksuelen, de ‘homofiele mensen’, hadden zijn bekommernis. Het kwam hem op een sneer van Gerrit Komrij te staan: ‘Een homofiel is iemand met een teckel aan een touwtje, ík ben een gezonde homoseksueel.’
Dat wonderlijke Kilsdonkiaanse jargon klinkt overal in zijn memoires door. Hij mijmert graag over de ‘erotische trillingen tussen man en man’, over deze ‘andere blikrichting van het hart’, ‘een geheel eigen lichaamsbeleving’, die hij ‘een vondst van de Schepper’ noemt. Minnaars heten bij hem ‘makker’ en ‘kameraden’. Maar ook de trillingen tussen man en vrouw getuigen van ‘liefdestalent van de ziel’ die de ‘onderste aardlagen’ beroert. Op studentenfeesten ziet hij genietend toe op de ‘carnavaleske roes van vrijerigheid’. Een aardig mens is bij hem al gauw ‘een Gezegende’. Dat kon trouwens ook een ex-NSB’er zijn, een van de gevangenen die hij als aalmoezenier in kamp Vught ontmoette. Of een getalenteerde oud-leerling als Kees Fens. Voor de pater was ieder mensenkind gelijk. En nee, hij betreurde het niet dat ‘de Ronald Plasterken en Paul Wittemannen’ van het geloof af waren gevallen.
Ook de titel en omslag van het boek waarin Van Kilsdonks toespraken bij de uitvaarten van aidsslachtoffers zijn gebundeld, Dag jongen van licht, bijeengebracht en ingeleid door Pierre Valkering, doen bijna parodistisch aan, met een omslagfoto van de pater die zijn hand op het voorhoofd van een doodzieke jongen legt. Maar lees je die toepraken – onder andere die bij de dood van Frans Kellendonk – en kijk je door de woordkeus heen, dan rest slechts bewondering. Net als na het lezen van de memoires.
Want doe het maar eens. Een heel leven wijden aan anderen die het moeilijk hebben. Depressievelingen, suïcidale jongeren, in de kast zittende homo’s, wanhopige ouders. Hij róók het, als een jongen of meisje ergens mee zat. Dan liep hij quasi-toevallig langs, of schreef hij een brief. Als het moest, ging hij dagelijks op bezoek. Als iemand hem vroeg een uitvaart te leiden of een toespraak te houden, zei hij nooit nee. Zulke mensen zijn zeldzaam.

Toch was hij geen maatschappelijk werker. Hij bleef priester en geleerd theoloog, ook al beviel de harde lijn van Rome hem in de loop van zijn leven steeds minder. Als Brabants jongetje dat niet alleen de Bijbel, maar ook stapels romans en gedichten verslond, kreeg hij na het gymnasium een klassieke opleiding bij de jezuïeten in Grave. Tot het programma hoorden daar ook het geselen van de paters en het bidden met een metalen ring, voorzien van gemene punten, om de dij. Die opleiding was ‘een verschrikking’.
Hoe werelds hij later ook werd, hij kende iedere Bijbelpassage, wist van elk theologisch dispuut en interpreteerde telkens opnieuw de Evangeliën. Hij trouwde niet, zoals vele vrijdenkende collega’s. Hij trad nooit uit de kerk. Dat deed een pater niet, zoals een goede ouder zijn kinderen niet verliet.
Maar de kerk wilde wel van hém af. In 1962 hield hij voor de Sint-Adelbertvereniging, een club voor hooggeplaatste katholieken, een toespraak waarin hij pleitte voor minder gehoorzaamheid aan Rome en een wat moediger oppositie. De bedrijfsleiding in Rome was not amused en gooide hem eruit.
Van Kilsdonk ging gewoon door met zijn werk. Hij werd in genade teruggenomen, maar een paar jaar later verbood de kerk hem om zijn twijfel over de maagdelijkheid van Maria te uiten. Volgens Van Kilsdonk moest je dat leerstuk ‘symbolisch’ zien, een opvatting die hij deelde met Gerard Reve.

Een paar rekeningen had hij wel te vereffenen. Aan de bisschoppen wijdt hij weinig woorden: Gijsen vond hij een dieptepunt – ‘die man heeft veel kwaad gedaan’. Simonis was een aardige maar niet al te slimme man met verkeerde ideeën. Maar collega-priester Antoine Bodar krijgt er welbewust van langs: ‘Hij heeft tot tweemaal toe priesters uit de Krijtberg in moeilijkheden gebracht door over de een door te brieven dat hij ’s nachts bij zijn vriend slaapt en over de ander dat hij een dochtertje heeft. Zij moesten toen vertrekken. Dat heb ik hem hoogst kwalijk genomen.’ Met Huub Oosterhuis, de beroemde dichter en tekstschrijver, blijkt de verhouding gespannen. Oosterhuis nam, al zegt Van Kilsdonk het niet letterlijk, de door hem gestichte Studentenecclesia langzaamaan over. Voor ‘vriendschap, steun, warmte’ had Oosterhuis ‘geen talent’. De pater stapte over naar de Dominicuskerk.
Aan het eind van zijn verhaal noemt Van Kilsdonk zichzelf ‘agnost’. Zekerheid dat hij rechtstreeks ten hemel zou stijgen, in paradisum, zoals het engelachtige uitvaartlied zegt, had hij niet. Het zou kunnen. Misschien ook niet. Maar: ‘Ik wil niemand de troost van het geloof ontnemen.’ Of God wel of niet ‘bestaat’, dat was de kwestie niet, vond hij. Het mysterie overstijgt de letter. Zijn God, of hij nu bestond of niet, was geen kinderachtige schoolmeester, maar degene die alles bezielt. God is liefde. Hij huist ín de mensen, nergens anders. Een mooie gedachte waarmee je, zoals Gerard Reve zei, ‘altijd goed zit’.

Trouw, 2 maart 2013
column van Bert Keizer
‘Ik heb bij mijn weten nooit een paus fysiek gezien, behalve op televisie, en dan voelde ik altijd een lichte afkeer.’ Dit zijn woorden van Jan van Kilsdonk zoals opgeschreven door Alex Verburg in het boek Pater van Kilsdonk, raadsman in delicate zaken, memoires. In die lichte afkeer van de paus somde Van Kilsdonk de essentie van zijn pastoraat op: niet het instituut, maar de persoonlijke ontmoeting met mensen in nood, daar ging het hem om.
Ik ben een van de duizenden (ik geloof niet dat dit getalsmatig een overdrijving is), die Van Kilsdonk persoonlijk hebben ontmoet in de jaren waarin hij rondzwierf door avondlijk en nachtelijk Amsterdam. Hij sprak dan niet of nauwelijks over zichzelf; en het verrassende van dit boek is dat hij het nu eindelijk, soms in geuren en kleuren, over Jan van Kilsdonk heeft.
Van mij had hij daar eerder over mogen beginnen, want hij spreekt hier met kenmerkende finesse over zijn groei en bloei als zoon, als broer, als jonge priester, als hartstochtelijk herder, als subtiel theoloog, als bijbelkenner en natuurlijk als strijdend lid van een onhoudbaar kapseizende wereldkerk. Van Kilsdonk kon weleens erg hoog jubelen over ‘de majesteit in het wezen van de lijdende ander’, maar in deze gesprekken noemt hij gelukkig ook een paar mensen aan wie hij gewoon de pest had. Zo stuitte hij in zijn noviciaat op een novicemeester die hardvochtig met hem omging.
Zeventig jaar later stak het nog. ‘Het heeft mijn leven wel getekend. Tot die tijd had ik mij overal vertrouwd en bemind geweten. Dat ben ik in de jezuïetenorde nooit meer zonder meer geweest.’
Van Kilsdonk moet in veel opzichten een nachtmerrie zijn geweest voor zijn medebroeders, omdat hij zowel een groter hart als een groter verstand had. In zijn heel jonge jaren ging dat redelijk goed, omdat hij velen boven zich wist die meer van het leven, ook van het priesterleven, gezien hadden dan hij. Maar naarmate hij uitrijpt en groeit in zijn beleving van het geloof, ontstaat er in hem een bewustzijn van zijn unieke talent. Hij zegt het zo: ‘Ik heb een behoefte, een stille hartstocht nabij te zijn aan mensen in nood. Dat zit er gewoon in.’ Het lukte hem goed gezelschap te zijn, soms zelfs uitstekend gezelschap, voor mensen die op de een of andere manier door het leven in de hoek waren gedreven.
En omdat hij dit zo goed kon, zag hij ook vlijmscherp hoezeer de kerk op dit punt faalde. ‘Op recepties mijd ik het naast een bisschop te gaan staan. (…) Nee, ik heb een diepe toorn. Dat is ook een beetje het gewonde kind in mij. Niet dat iemand mij heeft gewond, maar ik ben gewond, omdat ik anderen gewond heb zien worden.’
Hij kon dit niet bij zich houden en in 1962 betoogde hij in een rede voor de Adelbertvereniging dat er over paus en bisschoppen best een kritisch oordeel mag bestaan. Het is een prachtige toespraak vol sublieme retoriek, waarin ergens onder al die plechtige bezweringen een vlijmscherp mes blikkert dat recht in het hart van Rome eindigde. Hij ergerde zich aan ‘de krampachtige ambtsdrager die in paniek raakt als er onverwacht een geluid zich aanmeldt dat nog niet was gehoord’.
Als je de tekst nu leest, dringt langzaam tot je door dat hier op welhaast liturgische wijze voor het eerst de schep in de grond wordt gestoken om de kuil te graven waarin het hele Vaticaan zou verdwijnen. U zult lachen, maar ik gloeide van trots toen ik het las. Van Kilsdonk zette in zijn eentje binnen de kerk de sixties in beweging zonder ooit één noot van The Beatles gehoord te hebben.
Deze Adelbert-rede betekende zijn definitieve entree in het publieke katholieke leven. Rome werd boos, hij werd afgezet, hij werd zelfs verhoord; een toestand waar hij glunderend verslag van doet. Men vroeg hem of Jezus waarlijk God was en Maria een degelijke maagd. Hij vertelt met zichtbaar genoegen hoe hij de Hoge Heren ter plekke bijschoolde over met name die maagdelijkheid van Maria, waarover hij een uitermate samenhangende visie had uit de beste theologische en cultuurhistorische hoek, ver voorbij alle anatomische flauwekul. Ondanks deze botsing met het instituut bleef hij de kerk in zeker opzicht trouw. Hoe hij dat precies deed, is niet helemaal duidelijk, zoals ook zijn celibaat onbegrijpelijk blijft. Maar ach, wat gaat het ons aan? Ook na zijn dood heeft Jan van Kilsdonk recht op hartsgeheimen.
Waarmee we komen bij iets dat hij naar mijn mening beter in zijn hart had kunnen bewaren: op enkele plaatsen laat hij zich onverwacht scherp uit over personen die nog onder ons zijn. Dat vond ik onprettig, want wat kun je doen als iemand vanuit het graf tegen je tekeer gaat?
Er is dan geen gesprek meer mogelijk en dat is nu juist wat Van Kilsdonk zo graag deed. Maar misschien moeten we deze fout als verlossend zien: Van Kilsdonk was geen heilige.

Reformatorisch Dagblad, 24 september 2013
door dr. ir. J. van der Graaf
Pater Jan van Kilsdonk (1917-2008) was een legendarische figuur in de Amsterdamse studentenwereld, zo valt te lezen op de omslag van diens biografie, geschreven door Alex Verburg. Voor dit boek voerde hij zestig gesprekken met de pater.

Hoe zo’n boek te bespreken in een reformatorisch dagblad? Dan moet het tot vandaag geldende twistgeding tussen Rome en de Reformatie maar even naar de achtergrond. Van Kilsdonk zelf was in voortdurend conflict met Rome. Kardinaal Simonis zei ooit tegen hem dat het fijn was dat hij in de kerk was gebleven, maar ook dat er gelukkig maar één zoals hij was gebleven.

Geding
In Van Kilsdonks geding met Rome zaten elementen die een rechtgeaarde protestant helemaal bijvalt. Hij verzette zich bijvoorbeeld tegen het celibaat. Paulus noemde immers als voorwaarde voor een ambtsdrager dat hij zijn eigen huis goed kan besturen. Overigens voerde Van Kilsdonk ook een pleidooi voor het wijden van vrouwelijke priesters. Luther was voor hem mateloos boeiend en inspirerend, al vond hij het betreurenswaardig dat de reformator de band met het Lichaam van Christus (ver)brak.
Dat de paus plaatsvervanger van Christus zou zijn, vond Van Kilsdonk godslasterlijk. En als hij in de Tweede Wereldoorlog de paus was tegengekomen, zou hij hebben gezegd: Eén advies, één simpel advies: trek je volste ornaat aan en ga met twintig of honderd bisschoppen naar Auschwitz. (…) Als de Kerk echt Kerk was geweest, dan waren met mijter en staf 500 bisschoppen voor de trein gaan staan.
Maar juist de kritiek op de ambten kwam Van Kilsdonk duur te staan. Toen hij aan de vooravond van het Tweede Vaticaans Concilie (1962) als hoofdspreker optrad voor de Sint-Adelbertvereniging, een genootschap van rooms-katholieke academici, veroorzaakte hij kerkelijk rumoer door te zeggen dat er over bisschoppen een kritisch oordeel mocht bestaan en de pauselijke geschiedenis ook wel aanleiding gaf tot enige kritische aandacht.
Ach, zo’n bisschop is van huis uit ook gewoon een boerenjongen, zei hij later. Via het dagblad De Tijd kwam Van Kilsdonk aan de weet dat het Heilig Officie (de congregatie voor de geloofsleer) in Rome hem had afgezet. Eminente protestanten zoals ds. J. J. Buskes sprongen voor hem in de bres. Bij de huldiging van de dichter en literatuurhistoricus Anton van Duinkerken bij diens zestigste verjaardag verklaarde kardinaal Alfrink dat de afzetting was ingetrokken. Van Kilsdonks imago als dwarsligger in de rooms-katholieke gelederen was er echter wel door bepaald.

Vrijzinnig
Maar er was wel veel meer aan de hand. Ik ben natuurlijk 100 procent vrijzinnig, verklaarde hij zelf. Hij zette vraagtekens bij de alwetendheid en almacht van God, bij de historiciteit van Jezus, bij de belijdenis van Nicea, bij het eeuwige leven. In Nicea zou hij in het jaar 325 aan de kant van Arius hebben gestaan.
Voor het atheïsme had Van Kilsdonk begrip. Hij had altijd al twijfels gehad met betrekking tot fundamentele geloofswaarheden. Alleen wilde hij in de praktijk van het (studenten)pastoraat met die vrijzinnigheid niet de toon aangeven.

Pastoraat
Met zijn pastorale houding heeft hij velen aan zich verplicht. Van Kilsdonk schreef geen mensen af. Vaak noteert Verburg in de biografie dat de pater ontroerd of vertederd was als hij mensen had ontmoet. Dat was hij trouwens ook altijd als hij langs het Bodenmeer in Duitsland kwam, waar in 1415 de Praagse studentenpastor en reformator Jan Hus werd verbrand.
Intussen ging Van Kilsdonk ver in de acceptatie van discutabel levensgedrag, vooral op het gebied van seksualiteit. Zonde kwam in zijn woordenboek niet voor. Maar wat mag dan genade heten? Hij organiseerde samen met enkele collega-dominees, studentendecanen en -psychologen van de Vrije Universiteit dansavonden voor homoseksuele studenten. Homoseksualiteit noemde hij zelfs een vondst van de Schepper. Homoparen gaf hij de zegen. Pedofilie benaderde hij mild, evenals abortus en euthanasie.
Van zichzelf zei hij: Ik heb een behoefte, een stille hartstocht nabij te zijn bij mensen in nood. Daarom had hij een niet-oordelend, open oor voor de mensen in de marge, voor aan lagerwal geraakten, suïcidalen. Na pastorale ontmoetingen schreef hij een brief aan betrokkenen. Er zijn meer dan 3000 doorslagen van getypte brieven bewaard gebleven. Nog tijdens zijn emeritaat begeleidde Van Kilsdonk meer dan honderd aidspatiënten. En ’s avonds stond hij voor een kruisbeeld in gebed om de mensen die hij had ontmoet op te dragen.

Scherp
Maar zo mild als hij was inzake de aberraties van het leven, zo scherp kon Van Kilsdonk zijn tegenover de orthodoxie in zijn kerk: Ik heb in wezen een genadeloos scherpe tong. Voor bisschop Gijsen had hij geen inwendige barmhartigheid: Ik heb zo veel verwonde mensen ontmoet. Voor de vakbekwaamheid van Simonis miste hij iedere waardering, zei hij naar aanleiding van een preek van Simonis aangaande de maagdelijke geboorte.
Lange tijd ook had hij een beschaafde hekel aan EO-presentator Andries Knevel. Maar, voegde hij merkwaardigerwijs toe: dat is gelukkig veranderd; hij is nog geen geestverwant, maar inwendig een fijngevoeliger vent dan ik gedacht had.
Voor priester Antoine Bodar, een van zijn leerlingen die kritisch reageerden op zijn geruchtmakende uitlatingen over homoseksualiteit, was inwendig zijn achting gebroken. Jij bent schrander, maar jij bent niet een echte theoloog. Niet dat je er niet voor gestudeerd hebt, je hebt er geen aanleg voor. Je hebt aanleg voor opschepperij en vroomheid.
Van Kilsdonk betreurde dat zijn Amsterdamse Studentenekklesia (opgericht als een katholieke studentenparochie) met de voormalige priester Huub Oosterhuis, ook een van zijn leerlingen, een eigen publiek had gekregen. Hij noemde Oosterhuis de enige geslaagde kerkdichter van het ogenblik, maar in zijn pastorale praktijk is hij een moeilijke man. Van Kilsdonk kwam zijn laatste jaren liever in de Dominicus, een oecumenische kerkgemeenschap in de Spuistraat, waar oude moeders zaten, die radeloos zijn, of hopen dat niet gebeurt wat ze vrezen.

Pastorale nabijheid
De lezer oordele zelf. Voor de vrijzinnige theologie en de ethische implicaties daarvan krijg ik uiteraard de handen niet op elkaar. Nochtans deed het boek me wat. Vanwege de pastorale nabijheid bij de verfomfaaiden, de aangevochtenen, de andersgeaarden, de suïcidalen. Zou niet elke pastor, in de navolging van Christus, tegen de achtergrond van zonde en genade daar iets van moeten hebben?

Volzin, 8 april 2013
door Jan van Hooydonk
[…] In memoires is geen plaats voor wederwoord van personen die van de postume Van Kilsdonk een veeg uit de pan meekrijgen: de ‘kwelradicaal’ Antoine Bodar en de ‘autoritaire en dominante’ Huub Oosterhuis. Toch is het een spiritueel geschrift van hoge klasse. De hoofdpersoon rijst daaruit op, niet als een vlekkeloze heilige, maar wel als een monument van menselijkheid, een monument van waarachtige menselijke religiositeit ook. Als pastor en gelovige is Jan van Kilsdonk een verademing voor wie zich bekneld voelen door de benepenheid en morele hardvochtigheid van het katholieke kerkinstituut. […] “Nabijheid aan mensen die vriendschap en nabijheid nodig hebben. Dat is mijn werk. Meer is er niet. Alles wat meer is, is voor mij niet meer”, vat hij zijn pastoraat tegenover Alex Verburg samen. En ook: “Ik heb een innerlijk vermogen om van mensen te houden. Ik ben ontzettend ontroerbaar door het geluk van hen, of het ongeluk. Als iemand mij zijn liefdesverdriet vertelt, is het alsof het mijzelf overkomen kon.” […]
Zijn eerste leerschool in het pastoraat doorliep Van Kilsdonk tussen 1944 en 1947, de “zeer gelukkige jaren” waarin hij aalmoezenier was in kampen voor politieke gevangenen (NSB’ers) in Valkenburg en Vught. “De kampgevangenen waren volkomen weerloos en werden algemeen veracht. Ik stelde mij radicaal solidair met hen op. (…) Schuldige mensen bekeer je niet door ze te beschuldigen, maar door ze te eerbiedigen.” Wel hield hij de delinquenten voor dat hij tijdens de mis uit ‘een Joods boek’ las. Waar hij dan aan toevoegde: “En wij hopen allemaal, ik hoop maar jullie ook, dat zij het ons vergeven. Kúnnen vergeven. Dat zij de onvoorstelbare kracht hebben om ons te vergeven.” Let op dat woordje ‘ons’ – niet ‘jullie’. […]

Nederlandse Bibliotheek Dienst | Biblion
door dr. H. Chr. van Bemmel
Pater van Kilsdonk (1917-2008) was een legendarische figuur in de Amsterdamse studentenwereld, bekend ook van zijn confronterende voordrachten in de ‘Studentenekklesia’. Pas laat, vanaf 2007, werden met hem door Alex Verburg, bekend o.a. van zijn boek over de ontvoering van Gerrit Jan Heijn, langdurige gesprekken gevoerd. Het zijn steeds zijn eigen woorden die in dit boek gebruikt worden, vandaar dat ze terecht memoires genoemd kunnen worden. Zijn hele leven gaat voorbij: zijn jeugd in een dorpje in Brabant, zijn priesterwijding als jezuïet in 1945, zijn aalmoezenierschap bij gedetineerden van de NSB na de oorlog, zijn conflict met Rome over wat hij verkondigde, zijn tijdelijke afzetting en eerherstel. Maar vooral zijn persoonlijke betrokkenheid met jonge mensen maakt indruk. Een vijftiental zwart-witfoto’s siert het boek. Gezien de populariteit die pater van Kilsdonk genoot, zal dit boek velen, ook niet-gelovigen, kunnen aanspreken.

Aangekruist (Kruispunt Radio RKK), 2 maart 2013
door Rolf Deen
Ik heb in mijn leven drie, wat de traditie zou noemen, heiligen gekend. Eentje kan ik niet noemen want die leeft nog, twee is Yehuda Aschkenasy, en heilig is voor mij ook pater Van Kilsdonk. Een heilige voor mij is niet iemand die perfect is en aan wie niks mankeert. Vaak zijn het namelijk ook heel irritante mensen. Maar het zijn mensen die andere mensen op een fundamentele manier geraakt hebben en hun levens hebben veranderd. Dat heeft Yehuda Aschkenasy gedaan en zeker ook Jan van Kilsdonk. Zijn memoires zijn wat hagiografisch moet ik zeggen, maar wel om te smullen, heerlijk om te lezen. Er zit een klein relletje in, want vandaag stond in Trouw al een reactie van twee volgelingen van Huub Oosterhuis die gekwetst waren door het feit dat Jan van Kilsdonk over hem niet altijd even complimenteus is in het boek. Maar er is veel meer dan dat te lezen. Ik vind schitterende beschrijvingen van zijn jeugd in Brabant, de sfeer van zwijgen en stilte in het dorp is schitterend beschreven. Mensen, lees dat boek!

Brabants Dagblad, 22 februari 2013
door Tom Vos
Al vijf jaar dood, maar zijn nalatenschap is springlevend. Niet verwonderlijk want de in Zeeland geboren jezuïet Jan van Kilsdonk (1917-2008) is een van ’s lands meest legendarische paters. Een status die de uitgesproken liberale geestelijke dankt aan zijn indrukwekkende toespraken, hevige aanvaringen met Rome en onvervaarde karakter.
Postuum verschijnt het ene na het andere boek. Eind vorig jaar zag een bundel het licht met toespraken van de pater tijdens uitvaarten van homoseksuele slachtoffers van de aidsepidemie in de jaren tachtig. Homoseksualiteit beschouwde Van Kilsdonk niet als afwijking maar als vondst van God. ‘Zelfs mijn vroegere leerling Antoine Bodar valt mij daar nu nog mee lastig. Want ja, hij moet Rome verdedigen,’ zegt Van Kilsdonk daarover in zijn geboekstaafde memoires die vanaf maandag in de winkels liggen. Zijn woorden zijn opgetekend kort voor zijn overlijden door auteur Alex Verburg die ook Het voorlopige leven van Liesbeth List op zijn naam heeft staan. Ruim zestig uur spraken zij elkander.
De pater haalt – summier – herinneringen op aan zijn geboortedorp Zeeland maar ook aan Oijen, waar hij tot adolescentie kwam. ‘Mijn moeder werd vroeg ziek. Ik denk dat mijn vader toen al heeft gedacht: nee, dat kan niet. Om haar hadden we Zeeland verlaten. Om moeder los te maken van de vele zaken daar, van de bakkerij, de winkel en herberg Het Zwaantje, waar zij gastvrouw was, en haar wat meer rust te gunnen. Maar al in 1927 is zij gestorven.’
Het boek is doorspekt met zowel luchthartige als ernstige anekdotes die samen zijn leven tot in alle spelonken schetsen. Het in de ik-vorm geschreven boek leest als één lang citaat, gegoten in een vlotte en pakkende verteltrant.
Van Kilsdonk was anders dan de anderen, hij zat altijd met zijn neus in de boeken. ‘Mijn broers wilden niet op mij lijken.’ Op het gymnasium ontdekte hij dat hij pater wilde worden. Maar niet omdat hij de regels binnen de RK-Kerk omarmde. Integendeel. ‘Ik ben volstrekt tégen het opgelegde celibaat. Het sluit talrijke mensen uit van het pastoraat die daarvoor uitnemend geschikt zijn. Het celibaat kan geen goddelijke wet zijn.’ Hij verhaalt over de diepe innerlijke crisis die hem in de greep hield rond zijn twintigste. ‘Mij overweldigde de vraag: is dit niet allemaal illusie, begoocheling, gezichtsbedrog?’, verwoordt hij zijn twijfel.
Uitvoerig aandacht besteedt het boek aan de dertigjarige periode dat Van Kilsdonk als studentenpastor in Amsterdam actief was; de stad waar hij geregeld opdook in het homoseksuele uitgaansleven. ‘Als studentenpastor zwierf ik overal rond. In cafés, op sociëteiten, in studentenhuizen. Altijd waren er mensen die mij aanspraken. Ook toen ik al geen priesterboordje meer droeg. Er kwam een tijd dat een priester die een boordje droeg, zich ten eerste zeer solidair toonde met het Vaticaan. Dat wilde ik niet.’ Hoewel hij zich vaak kantte tegen de standpunten van Rome, is hij bewust in de kerk gebleven. ‘Het was niet laf of halfslachtig dat ik bleef. Met mijn trouw aan de kerkelijkheid heb ik mensen kunnen dienen, kunnen troosten. Ik ben christelijk katholiek en ik blijf dat ook.’
De vermaarde geestelijke bepleit vol vuur waarom het priesterambt open moet staan voor vrouwen. ‘De vrouw is zorgzamer, zorgvuldiger. En heeft meer mensenkennis dan de man.’
Aan het slot gaat hij in op de vele processen tegen Amerikaanse priesters, verdacht van seksueel misbruik van kinderen, in de nadagen van zijn eigen leven. Hier slaat hij de plank mis. ‘Uiteraard zullen hier in Nederland ook wel dingen zijn gebeurd, maar ik vermoed dat wij toch een beter geselecteerd priesterschap kennen dan in Amerika,’ zegt Van Kilsdonk, nog onwetend over de hel die een paar jaar na zijn verscheiden ook in Nederland losbarstte over misdadige priesters.
Van Kilsdonks laatste woorden in het boek: ‘Ik heb met vreugde geleefd.’

De Stentor, juli 2013
door Mario Molegraaf
Goed zijn voor de goeden, dat kan iedereen. Maar goed zijn voor de rotzakken, voor de mensen die u en ik verafschuwen, is slechts voor weinigen weggelegd. Zoals Jezus goed was voor de tollenaars en pater Van Kilsdonk (1917-2008) goed was voor de na de oorlog opgesloten NSB’ers. Hij, de zoon van een Brabantse mulder die als ketterse katholiek te Amsterdam nationale bekendheid verwierf, vertelde zijn levensverhaal aan Alex Verburg. Dat leidde uiteindelijk tot Pater Van Kilsdonk. Raadsman in delicate zaken.
Het geheel wordt gepresenteerd als zijn ‘memoires’. Jan van Kilsdonk is van begin tot eind in de ik-vorm aan het woord, niet onderbroken door vragen. Maar voor deze compositie is romanschrijver en interviewer Alex Verburg verantwoordelijk. Hij toverde een serie grillige gesprekken met een hoogbejaarde man om tot een bijzonder boek. Het knapste is misschien dat de tovenaar, afgezien van een kort nawoord, onzichtbaar blijft.
Aantrekkelijk aan de gekozen vorm is de ongedwongenheid en natuurlijkheid. Niets scheidt de lezer van de spreker. Onbevredigend is soms dat je méér zou willen weten. Méér over Van Kilsdonks leerling Antoine Bodar over wie hij onder meer vertelt: ‘Je hebt aanleg voor opschepperij.’ Méér over de aan aids gestorven schrijver Frans Kellendonk wiens uitvaart hij leidde. En vooral méér over zijn conflict met het kerkelijke gezag.
De dwarsligger (‘Ik ben natuurlijk honderd procent vrijzinnig’) werd afgezet, op zichzelf niet zo vreemd. Maar korte tijd later, begin 1963, trekt men dat besluit in. Een mirakel, want het Vaticaan doet nooit aan rectificaties. Waarom in dit geval wel? Wie weet komt er nog eens een biografie die licht werpt op deze en andere vragen over Van Kilsdonk, een man die juist door zijn recalcitrantie respect afdwingt. Een priester die misschien niet zo erg in God geloofde (‘De beste illusie die je hebben kunt’), maar des te meer in de mens.

www.domineehansvisser.nl, 27 maart 2013
door ds. Hans Visser
Alex Verburg schreef een prachtig boek over pater Jan van Kilsdonk die ons in 2008 ontviel. Voor ons ligt een biografie die een scherp licht werpt op pater Van Kilsdonk die zich naam verwierf als studentenpastor. In het slot van zijn leven kwam ik in contact met Van Kilsdonk met betrekking tot onze gemeenschappelijke vriend-collega Joseph Doucé die in 1990 vermoord werd.

De diepste werkelijkheid in het leven van Van Kilsdonk was zijn pastoraat. Hoewel Van Kilsdonk en ik tot verschillende generaties behoren en een totaal verschillende levensloop hebben, heb ik mij altijd met hem verwant gevoeld. In het pastoraat moet niet het moralisme overheersen. Luisteren, invoelen en je laten raken door de ander. Van Kilsdonk is conflicten niet uit de weg gegaan. Hij had behartigenswaardige opvattingen over paus en kerk, homoseksualiteit, celibaat maar ook over de maagdelijke geboorte. Dit mythische gebeuren moet verstaan worden in samenhang met gelijksoortige gebeurtenissen. Deze geboorte moet volstrekt niet biologisch verstaan worden. De conflicten brachten hem in Rome, waar zijn superieuren hem verhoorden. Er waren gelukkig altijd bondgenoten zoals bisschop Bekkers. In mijn kamer bewaar ik altijd nog een afbeelding van deze bisschop. Van zijn moeder leerde Van Kilsdonk dat als we toch naar de bliksem gaan, dan is het beter om met de gekruisigde Christus naar de bliksem te gaan dan zonder hem.

Zijn zorg voor homoseksuelen en aidspatiënten maakte hem beroemd en onvergetelijk. Over pastoraat heb ik veel gelezen, maar wat Van Kilsdonk opmerkt, is opvallend en mij uit het hart gegrepen: verdriet wordt niet verwerkt. Je kunt de ellende niet de wereld uit praten. Er is pijn die je je hele leven met je meedraagt.

Van Kilsdonk was in wezen een man die innigheid en vrede zocht, die vertroostende menselijke verhoudingen wilde vinden. Hierin voelde Van Kilsdonk zich als een aangevochten mens, altijd omstreden. Op gelijksoortige wijze heb ik mijn pastoraat uitgeoefend onder druggebruikers, daklozen, illegalen en vluchtelingen. Het is ontroerend te merken hoe iemand als Van Kilsdonk zich als pastor ontwikkelde.

Van Kilsdonk dacht liberaal over het celibaat. Hij had begrip voor collega’s die daaruit stapten. Van Kilsdonk was zo invoelend dat hij deelde in de verliefdheid, liefde, het verdriet van anderen. Hij raakte zelf gewond omdat hij anderen gewond heeft zien worden.

Alex Verburg heeft ons een onschatbare dienst bewezen met dit boek. Het is een eer op eigentijdse wijze te werken in de geest van Van Kilsdonk.

Stichting Lezen Vlaanderen (www.iedereenleest.be), 23 juni 2013
door André Oyen
Citaat: Ik heb mij binnen de orde altijd aan, onschuldig gezegd, de progressieve, maar in wezen aan de kritische kant opgesteld. Niet dat ik zomaar wat blèrde, nee, inhoudelijk. En tegenover niet-katholieken, tegenover andersgelovigen was ik uiterst assimilerend. Laten we allemaal ons best doen, heb ik altijd gevonden, en niet klakkeloos meegaan met de punten die Rome ons voorschrijft. Wij zijn geen dienaars van de paus, maar dienaars van mensen.
In het laatste jaar van zijn leven ontving pater Jan van Kilsdonk (1917-2008) bijna wekelijks Alex Verburg om zijn memoires te boekstaven. […] In de dagen vol kerkelijk gezag en strengheid was Van Kilsdonk zoals de ondertitel van dit boek het zegt een raadsman in delicate zaken. De pater werd een fenomeen. Door zijn bezoek aan kroegen waar hij graag een pilsje dronk, kreeg hij de vriendelijk bedoelde bijnaam ‘Kater van Pilsdronk’. Ook na zijn ‘pensionering’ in 1982 ging zijn werk door. De laatste jaren van zijn leven was Van Kilsdonk elke zondagochtend te vinden in de Amsterdamse Dominicuskerk, die in de laatste decennia van de 20e eeuw een bron was van liturgische vernieuwing binnen de Katholieke Kerk en heden een oecumenische gemeenschap is, geïnspireerd op de christelijke traditie. Op 1 juli 2008 overleed pater Jan van Kilsdonk op 91-jarige leeftijd in zijn slaap in Amsterdam. Tot de meest geciteerde uitspraken van Van Kilsdonk behoort deze wel: ‘Als je in alle culturen ziet dat er vrouwen van vrouwen en mannen van mannen houden, kan ik als gelovige niet zeggen dat het toeval is, en nog minder een ongeval. Als gelovige zeg ik dan dat homoseksualiteit een vondst van de Schepper is. Daar zit ook God achter.’ Een vijftiental zwart-witfoto’s siert het boek.
Alex Verburg, schrijver van onder meer Het huis van mijn vader (2002), En najagen van wind (2004) en Dwalingen (2009), is echt dé persoon bij uitstek om een levensecht literair portret van deze uiterst humane figuur te maken. Dit boek leest als een roman, een boek over een held, een Robin Hood in het woud van dogma’s en doodzonden.

Kerknet, website van de kerk in Vlaanderen (www.kerknet.be), maart 2013
Meer dan vier jaar na zijn dood, op 91-jarige leeftijd, verschijnt een biografie van de Nederlandse jezuïet Jan van Kilsdonk. Eigenlijk zijn het door journalist Alex Verburg uitgewerkte memoires, gebaseerd op zestig uur gesprekken met de hoogbejaarde pater.
Jan van Kilsdonk was een bekende Nederlander en een priester met faam. Die bouwde hij op tijdens zijn jaren als studentenpastor in Amsterdam. Tot zijn 65ste bezocht hij zijn ‘klandizie’ op goed geluk, zwervend langs de studentenflats in Amsterdam en in de kroegen. Later richtte hij zich speciaal op aidspatiënten. De jezuïet was zonder meer een modernist in zijn theologische opvattingen. Daardoor kwam hij geregeld in conflict met het kerkelijke gezag, maar van zijn orde zou hij steeds krediet krijgen. Van Kilsdonk had ook een eigen stijl van liturgie en een specifiek taalgebruik dat ook in dit boek doorklinkt.
De ondertitel Raadsman in delicate zaken drukt uit dat het boek de nadruk legt op Van Kilsdonks pastoraat. Nochtans is het een heus levensverhaal, waarin de pater terugblikt op zijn jeugd in Noord-Brabant en zijn opleiding bij de jezuïeten. Boven alles is het een priesterportret zoals er nog maar zelden verschijnen en een uitdrukking van een fase in de recente kerkgeschiedenis die men al te vaak wil vergeten of herschrijven.

Ds. Lenie van Reijendam-Beek op radio Amsterdam FM, 24 februari 2013:
Het boek is een soort opstanding der herinneringen. Ik zie het weer voor me, recht mijn rug en hij wijst ons de weg.

Lex van Zuilen, vertrouweling van pater Van Kilsdonk:
Alex Verburg heeft met dezelfde borduursteek als die van de pater de diverse episodes gecomponeerd, op kleur en toon gehouden, en vervolgens afgehecht. Een voortreffelijke prestatie. Hij laat hem zien in al zijn glorie en uitnemendheid. […] In alle opzichten wordt in dit boek de adeldom van de mens ruim omspeeld, hogelijk geprezen en geëerbiedigd. Zoveel is mij wel duidelijk geworden na lezing. De pater komt nu weer tot op mijn huid, ja, zelfs tot in de bloedbaan!

Recensies

 

de Volkskrant, 21 februari 2011
door Arjan Peters

De aanleiding was nogal triviaal. Alex Verburg belde in het voorjaar van 1995 met Annie M.G. Schmidt(83), omdat hij een paar quotes nodig had voor een artikel over ‘vijftig jaar bevrijding’. Kom even langs, dat praat gemakkelijker, zei Schmidt.
Verburg toog naar de Vossiusstraat in Amsterdam, en had een lang gesprek met Schmidt – over de oorlog toen ze directrice was van de leeszaal in Vlissingen, haar jeugd, haar lichamelijke aftakeling en de dood. De complete tekst, aangevuld met een eerder interview uit 1991, verschijnt woensdag bij De Arbeiderspers onder de titel Ik heb truffel, wat heb jij?. Ondertitel: Het laatste interview met Annie M.G. Schmidt. Want op 21 mei 1995, de dag nadat Schmidt 84 was geworden, zou secretaresse Dieuwer haar werkgeefster in de slaapkamer vinden, met naast het bed een lege wijnfles en wat pillenflesjes.
Een klein gedeelte uit Verburgs gesprek is destijds postuum gepubliceerd in Libelle, op 23 juni 1995. Daaruit citeert Schmidt-biografe Annejet van der Zijl een fragment in haar biografie Anna (2002). Nu, in het honderdste geboortejaar van Schmidt (Kapelle, 20 mei 1911), leek het Verburg goed het gesprek integraal uit te werken ‘en zo Annie als het ware het laatste woord te gunnen’.
Wereldschokkend is de uitgave van 64 pagina’s niet, maar wel is het bijzonder om de nog altijd geliefde schrijfster van zo vele liedteksten en kinderboeken weer te horen praten, gevat en eigenzinnig. Als kind al schaamde ze zich gauw, en dat ging nooit meer over. Met bitsheid tot gevolg, driftbuien omdat ze te lang begripvol was geweest: ‘In Pluk van de Petteflet gaat een hoofdstuk over Spijtebijt, en Spijtebijt was een jongetje dat beet en daarna spijt ervan had. Kijk, dát ben ik zelf. Niet prettig, hoor. En als het me nou nog opluchtte, maar nee, alleen maar vreselijk berouw en spijt en bah en schaamte, scháámte!’
Omdat ze tegen het eind van haar leven niet meer kon lezen, werd ze geregeld door vrienden voorgelezen. Acteurs, met wie ze liever omging dan met schrijvers. ‘Daar voel ik me altijd zeer benauwd bij. Dan denk ik: o god, o jee. Schrijvers zijn valse secreten. Daar reken ik mezelf ook onder, o ja hoor.’
Met de dood voor ogen vond ze dat ze genoeg had gedaan. Over het ouderschap (ze had een zoon): ‘Mijn uitgangspunt als moeder was: loslaten. Dus ik vind mezelf niet zozeer een moeder, maar wel een moeder van mijn boeken, van al die kinderboeken, en daardoor ook de moeder van kinderen. Een Moeder de Gans.’

NRC Handelsblad, 25 februari 2011
door Elsbeth Etty

Schmidt babbelt wat: ‘Schrijvers zijn valse secreten. Daar reken ik mezelf ook onder, o ja hoor. Zoals ze met elkaar omgaan in hun columns, elkaar makkelijk afmaken in heel geestige, leuke columns. Dan denk ik: ja, dat doen jullie nou maar zo makkelijk terwijl je lekker thuis zit… Daar zit een vals trekje in.’

Opzij, maart 2011
door Daniëlle Serdijn

Buitengewoon vinnig kon Annie M.G. Schmidt zijn. Heel naar vond ze dat van zichzelf, zodat ze het dan later weer goed wilde maken. Als dat vervolgens niet liep zoals ze gehoopt had, schaamde ze zich. Uit het allerlaatste interview dat Annie M.G. Schmidt gaf voor ze in de lente van 1995 stierf, valt op te maken hoe goed de schrijfster zichzelf kende. Ongesuikerd vertelt de schrijfster over haar leven. Gevat en intelligent zijn haar formuleringen, gesteld in die typische kordate stijl. Bewonderenswaardig dat journalist/auteur Alex Verburg dat heeft weten te pakken en te conserveren in een fijn boekje.

Libelle nr. 12, maart 2011
door Wieke Biesheuvel
Er is al een biografie van Annie, maar het laatste boek dat nu over haar is uitgekomen, laat een vrouw zien die ik nog niet kende: Ik heb truffel, wat heb jij? Ik lees het een dag nadat ik mijn kleindochters heb voorgelezen uit Floddertje. Schrijver Alex Verburg ging in het voorjaar van 1995 bij haar langs. Hij wilde iets vragen over de bevrijding van Zeeland. Het kon best per telefoon, zei hij. Hij wist van haar broze gezondheid. Maar Annie vond het ‘wel zo gezellig’ als hij langskwam. Ze kenden elkaar goed en zij kreeg graag bezoek. Het werd haar allerlaatste interview. En pas nu is het voor het eerst in zijn geheel te lezen. Annie is ongekend openhartig, misschien wel omdat ze haar dood zag aankomen. Want wat heb je dan nog te verliezen? Zo vertelt ze dat ze bepaald geen flinkerd was in de oorlog. ‘Wij vonden veel te gauw gewoon wat helemaal niet gewoon was,’ zegt ze. ‘Dat je tegen elkaar zei: “O ja, Els is er niet meer.” “Nee, ze was Joods, ja, nou, die is dus weg.” Zo makkelijk gaat het bij mensen. Zo makkelijk ben je te verleiden om normaal te vinden wat volstrekt idioot is. Daarmee zat het leven toen vol. Alleen als je een flink iemand bent, ga je ertegenin. Maar dat was ik helemaal niet. Ik heb nooit in het verzet gezeten.’ Het boek staat vol met Annie’s gedachten over roem, de dood, talent en hoe ze graag door ons herinnerd wil worden. Geestig, eerlijk, vaak confronterend en er staat geen overbodige zin in. De geestelijke moeder van Floddertje, Jip en Janneke en Dikkertje Dap heeft zoveel te melden dat de moeite van het overdenken waard is, dat ik het boek aan mijn kleindochters cadeau wil geven als ze ouder zijn. Je zou allemaal een wijze buurvrouw als Annie moeten hebben.

Judith Koelemeijer: In één adem heb ik het boekje over Annie uitgelezen. Ik was ontroerd. Wat is dat mooi gedaan! Ik kwam zo dicht bij haar, hóórde Annie praten, terwijl de taal toch ook steeds zo zorgvuldig en gestileerd is, bedoeld om te lézen. Heel erg knap. De onderwerpen die Alex aansnijdt zijn ook precies de juiste, en raken aan de essentie. Van Annies bestaan – en dat van ons allemaal. Bravo!

Tineke Beishuizen: Een mooi, integer en waardig interview. Annie M.G. had geen betere laatste interviewer kunnen treffen. Ik heb ervan genoten!

De Gooi- en Eemlander, Noordhollands, Haarlems en Leidsch Dagblad, IJmuider Courant, Almere Vandaag, 18 maart 2011
Eind april 1995 belde Alex Verburg Annie M.G. Schmidt naar aanleiding van de naderende viering van een halve eeuw bevrijding. Hij wilde weten hoe zij de bevrijding destijds beleefd had.
De grand old lady van de Nederlandse kinderliteratuur nodigde Verburg meteen bij haar thuis uit en gewapend met een doos gesorteerd gebak (vandaar de titel van dit boekje) toog Verburg naar haar huis. Van het lange gesprek dat volgde kon Verburg slechts een klein gedeelte gebruiken voor zijn bevrijdingsverhaal.
Het bleek het allerlaatste interview met Annie te zijn geweest. Kort daarna, de nacht na haar 84e verjaardag, pleegde zij euthanasie. Ter gelegenheid van haar honderdste geboortedag werkte Verburg het interview van destijds nu integraal uit.
Het is een boeiend boek geworden, over haar eeuwige gevoel van schaamte, haar ideeën over dood en hiernamaals, haar jeugd en haar werk. En hoe zij uitkeek naar het eind van haar moeizaam geworden leven.

Limburgs Dagblad en De Limburger, 16 maart 2011
Ik heb truffel wat heb jij? bevat Annie M.G Schmidts laatste interview, gegeven aan Alex Verburg. Het eerste deel gaat vooral over haar persoonlijke leven. Haar kinderen, overleden man en werk. Het tweede deel focust op hoe Schmidt de oorlog heeft meegemaakt en dan vooral de bevrijding. Rode draad is de dood. De schrijfster is niet bang om dood te gaan. Ze vertelt er openlijk over en soms zelfs met een beetje vreugde. Zo zegt ze: ‘Maar ’s avonds om een uur of zes, als ik met een wijntje bij de radio naar Scarlatti zit te luisteren, zal ik denken: o, wat heerlijk dat er een eind komt aan mijn leven, wat heerlijk, wat verheug ik mij daarop!’

Nederlands Dagblad, 20 mei 2011
door Rien van den Berg

Ik heb truffel, wat heb jij? Het laatste interview met Annie M.G. Schmidt. In de storm aan Annie M.G. Schmidt-uitgaven mag deze er wel even uitgelicht worden. Natuurlijk wordt ‘het laatste interview’ met een publiek figuur altijd opgeblazen, soms tot haast mythische proporties en doorgaans tot meerder eer en glorie van de interviewer en het medium dat het gretig (her-)publiceert. Dit interview van Alex Verburg met Annie M.G. Schmidt, een lang gesprek dat ze voerden in de lente van 1995, wordt nu zelfs als boekje heruitgegeven. En blijkt dat waard. Het is een mooi compleet gesprek, haast een minibiografie van Annie Schmidt over zichzelf. Een beetje ontluisterend dus ook, bij tijden. Inclusief de laatste vraag, naar de angst voor de dood. Schmidt, dochter van een dominee die niet geloofde, was niet bang, zei ze. ‘Wat ik alleen wel jammer vind, is dat ik daarna niet meer kan zeggen: “Hè hè, het is gebeurd”.’

Iedereenleest.be
door André Oyen
Citaat: ‘Wat ik erg apprecieer, zijn die drie generaties die langs mijn tafel liepen als ik signeerde. Grootouders van een jaar of zestig, die mijn werk aan hun kinderen hebben voorgelezen, en die kinderen lezen het nu weer aan de kindertjes voor.’
Anna Maria Geertruida Schmidt werd geboren op 20 mei 1911 in Kapelle op Zuid-Beveland (Zeeland). Dus dit jaar vieren we haar honderdste verjaardag. Zij slaagde als één van de weinigen in ons taalgebied erin om generaties jongeren in verrukking te brengen met haar werk. Ze debuteerde al in 1938 met twee gedichten in het tijdschrift Opwaartsche Wegen, maar pas na de oorlog begon haar carrière echt. In 1950 verschenen drie bundels: En wat dan nog?, Het fluitketeltje en Brood en Mangelpers. Het fluitketeltje was haar eerste boek voor kinderen. Daarna begon ze met het schrijven van de verhaaltjes over Jip en Janneke en nog zo veel mooie andere boekjes. Voor volwassenen schreef ze columns, cabaretliedjes en teksten voor radio- en televisieseries, zoals het onsterfelijke Ja zuster, nee zuster dat ook in Vlaanderen een absolute topper was. Voor haar hele oeuvre kreeg ze in 1987 de Constantijn Huygensprijs en in 1988 mocht ze uit handen van Astrid Lindgren de hoogste internationale prijs ontvangen die er voor kinderboeken bestaat: de Hans Christian Andersenprijs. Op 21 mei 1995, in de nacht na haar vierentachtigste verjaardag, stierf Annie M.G. Schmidt. Er is een aantal boeken over haar geschreven, waaronder een mooie biografie door Annejet van der Zijl uit 2002, Anna. En nu anno 2011 is er Ik heb truffel, wat heb jij?, waarin het allerlaatste interview wordt weergegeven dat een journalist ooit met haar had. In de lente van 1995 heeft Alex Verburg een lang gesprek gevoerd met Annie M.G. Schmidt, dat hij voor deze editie speciaal bewerkte. Mensen die net als ik grote bewonderaars zijn van het werk van Annie M.G. Schmidt, zullen het meteen met me eens zijn dat dit het ideale werk is om vol warmte aan deze grote schrijfster terug te denken. Je hebt het gevoel dat je mee aan tafel zit en ook deelgenoot wordt van het gesprek dat de schrijfster met Alex Verburg heeft. Ze kent hem en praat ongeremd over het gevoel van schaamte dat ze haar leven lang gekend heeft, over haar houding in de oorlog, over het omgaan met dierbare overledenen, over haar verdriet dat ze door haar oogkwaal niet meer kon lezen en over hoe ze graag door lezers en bewonderaars wil herinnerd worden. Alex Verburg gunt Annie als het ware het laatste woord en maakt daardoor van dit boekje een uniek document waardoor we haar terug zien en horen.

Ansiel.cinebelblogs.be
door André Oyen
‘Maar het leven is geen rechte lijn – het mijne al helemaal niet, dat was met heel veel zwabbers en kronkelpaden en afwijkingen, bepaald geen rechte lijn. Het leven is rond. Afgerond. Het leven is als een slang die in z’n staart bijt, tijd is fictie.’
Er is een aantal boeken over Annie M.G. Schmidt geschreven, waaronder een mooie biografie door Annejet van der Zijl uit 2002, Anna. En nu, anno 2011, is er Ik heb truffel, wat heb jij?, waarin het allerlaatste interview wordt weergegeven dat een journalist ooit met haar had: Alex Verburg.
Alex Verburg kende zijn grote doorbraak als interviewer. Ik herinner me nog zéér goed dat ik speciaal naar Nederland pendelde om een blad te kopen waarin hij een interview deed met een of andere grootheid. Een eerste bundeling van zijn vraaggesprekken verscheen onder de titel Eindelijk volwassen?, in 2003 volgde Gelijk het gras – interviews met nationale en internationale beroemdheden over de vergankelijkheid. Ook publiceerde hij de knappe biografie Het voorlopige leven van Liesbeth List (2001), heruitgegeven onder de titel Intiem in 2010, en De verzoening (2006), het geautoriseerde levensverhaal van Hank Heijn. In zijn romans Het huis van mijn vader (2002), En najagen van wind (2004), en Dwalingen (2009) primeren zijn taalvaardigheid en zijn begaafdheid om gevoelig liggende dingen sereen maar toch accuraat te benaderen. Het is dan ook evident dat in dit jubileumjaar zijn interview in boekvorm verscheen. Mensen die net als ik grote bewonderaars zijn van het werk van Annie M.G. Schmidt, zullen het meteen met me eens zijn dat dit het ideale werk is om vol warmte aan deze grote schrijfster terug te denken.
Je hebt het gevoel dat je mee aan tafel zit en ook deelgenoot wordt van het gesprek dat de schrijfster met Alex Verburg heeft. Ze kent hem en praat ongeremd over het gevoel van schaamte dat ze haar leven lang gekend heeft, over haar houding in de oorlog, over het omgaan met dierbare overledenen, over haar verdriet dat ze door haar oogkwaal niet meer kon lezen en over hoe ze graag door lezers en bewonderaars wil herinnerd worden.
‘Het is toch wel fijn om te weten dat ik niet helemaal dood ben, dat er dan nog iets van me bestaat.’

Recensies


De Telegraaf, 4 mei 2009
door Lies Schut
Een waar gebeurd liefdesdrama in oorlogstijd. Dat kan de lezer verwachten van de nieuwe roman van Alex Verburg, Dwalingen. Een ambivalente titel, die op verschillende manieren uit te leggen is. Zeker is dat ’40-’45 veel leed heeft aangericht, mensen voor onmogelijke keuzes stelde, en dat de grens tussen goed en fout niet altijd haarscherp te definiëren is.
Vooral dat laatste dilemma domineert in Verburgs nieuwe boek. De jonge Annie, nakomertje in een gereformeerd gezin, vat in 1942 een liefde op voor de Duitse Johann. Heel voorzichtig bloeien wederzijdse gevoelens op, ondanks het feit dat het eigenlijk niet mág, een romance met een bezetter. En al helemaal niet in Duindorp, een geborneerd dorp aan de Hollandse kust.
Tegelijkertijd vinden er andere dwalingen plaats: een vader die lid is van de NSB, een zoon en een dochter die met ruzie het huis hebben verlaten, even verderop een Joods gezin dat wordt weggevoerd, en, in een groter perspectief, oorlog in het algemeen.

Alex Verburg focust juist op het kleine in zijn boek, op het huiselijke, en dat maakt van Dwalingen een mooie roman. Dobberend op de ups en downs van het leven ploeteren zijn personages voort. Of ze er in essentie ’goed’ of ’verkeerd’ aan doen om bij elkaar te blijven (de ouders), verliefd te worden op een Duitser (Annie), te breken met huis en haard (zus Brecht), zijn vragen waar eigenlijk geen antwoord op komt. En misschien is dat ook niet mogelijk, omdat een antwoord zowel een ja als een nee inhoudt.
Dwalingen blijft wel erg kuis, met slechts hier en daar een gestolen kusje. Dat schept aan de ene kant afstand, maar focust wel op waar het om draait: het levensverhaal van Annie, en dat is puur en echt.
Alex Verburg is een connaisseur van het verfijnde. Opnieuw weet hij het mooi op papier te krijgen: niet alleen op het slagveld, maar ook achter de vensters van eenvoudige huizen vinden drama’s plaats.

Trouw, 25 april 2009
door Jann Ruyters

We noemen ze ‘moffenhoeren’, maar hoe ‘fout’ waren vrouwen die verliefd werden op Duitsers? Annie, hoofdpersoon in Dwalingen, is in elk geval een keurig meisje.
Het zou kunnen leiden tot een klassiek Romeo en Julia-verhaal: de verboden maar oprechte liefde tussen een Nederlands meisje en een Duitse soldaat ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Toch zijn die liefdes zo nog niet vaak beschreven. Dat heeft uiteraard van alles te maken met onze eigen gevoelens over de Duitsers.
In films over de oorlog is het meestal het te weinig serieuze, dellerige type (tot en met Halina Reijn in Zwartboek) dat het met de Duitse soldaat aanlegt. Haar liefde is niet van het diepe inspirerende soort, dat over grenzen, wetten en verboden heen reikt, eerder een oppervlakkige liefde die zich nergens iets van aantrekt.
In het op een ware geschiedenis gebaseerde maar als roman gepresenteerde Dwalingen probeert journalist/schrijver Alex Verburg nu dat stigma van de immorele moffenmeid te ondermijnen.
Verburgs romandebuut uit 2002, Het huis van mijn vader, beschrijft een relatie tussen een jongen en een man. Daarna schreef hij een biografie over Liesbeth List, en had hij veel succes met zijn non-fictie boek De verzoening waarin hij het verhaal van Hank Heijn, de weduwe van Gerrit Jan Heijn, optekende.
In Dwalingen keert Verburg indirect terug naar de thematiek van zijn romandebuut. Ook hier draait het om verboden liefde en krijgt een ‘onschuldige’ het woord. De zeventienjarige Annie die midden in de oorlog verliefd wordt op de Duitse Johann is een keurig, schuchter meisje, dat vooral op deze zachtmoedige, sympathieke Duitser valt omdat ze hem razend knap vindt – zoals dat bij jonge meisjes gaat. Ze is zich wel van het mogelijke kwaad bewust, maar zo zachtjes op de achtergrond dat het haar liefde niet in de weg staat.
Annie’s vader sympathiseert met de NSB en spelt Volk en Vaderland. Dat leidt tot onenigheden met Annie’s invalide moeder die weinig opheeft met de bezetters, en die vanwege de overtuigingen van de vader ook het contact met hun afkeurende oudste dochter Brecht verliest. De meer op harmonie gerichte, brave, zorgzame Annie houdt zich op de vlakte. Verstandig als ze is, twijfelt ze wel en ze voelt ook wel degelijk hoe de dorpelingen haar om haar vader met de nek aankijken.
Toch ziet ze geen kwaad in haar gevoelens voor Johann, een herdersjongen, een werknemer bij de Arbeidsdienst, die even goed weinig opheeft met deze oorlog die hem van Bessarabië naar de Nederlandse kust heeft gestuurd “Als iedereen nu eens zweeg en in vrede het eigen leven leefde, waarop zou de oorlog dan nog kunnen gedijen”, laat Verburg Annie denken. Ook de Bijbelse brieven van Paulus, zijn lofzang op de inspirerende kracht van de liefde, bieden haar houvast.
Tja. Gewoon een aardig, nog wat naïef meisje dat verliefd wordt op een gewone aardige jongen, in ongewone omstandigheden. In het nawoord bedankt Verburg zijn kort geleden overleden hoofdpersoon voor haar bereidwilligheid om haar pijnlijke geschiedenis met hem te delen.
Verburgs tekening van het kleinburgerlijke gereformeerde milieu van de jaren veertig is helder en realistisch, maar niet heel opzienbarend. Ook kruipt hij knap in Annie’s huid: over het algemeen is haar gepieker heel voorstelbaar, al klinkt er in haar overwegingen soms te veel kennis van nu mee.
Maar wat deze onderhoudende, maar weeë roman eigenlijk dwars zit, is juist Verburgs intentie, vanaf de eerste bladzijde voelbaar, om met het grote taboe te breken. De lieve verstandige Annie, de mooie sympathieke Johann, de niet heel agressieve NSB-vader, de ziekelijke moeder, het zijn gewone mensen die zo goed en zo kwaad als dat gaat voortleven. Verburg tekent de grijsheid van dit milieu van binnenuit: typisch een familie waar je met goed en fout niet gemakkelijk wegkomt. Alleen, Romeo en Julia worden Johann en Annie zo niet, en ‘Duindorp’ wordt ook geen Hiroshima. De grote geschiedenis is bekend, de afloop van deze persoonlijke geschiedenis wordt daardoor voorspelbaar. En de hoofdpersonen zijn een beetje saai.

Nederlands Dagblad, 24 april 2009
door Monica van den Berg
De ondertitel van deze roman had achterwege kunnen blijven. Zelfs als dit verhaal niet waargebeurd zou zijn, dan nog is het waar, levensecht. Een goed verhaal is uiteindelijk altijd waargebeurd, omdat wat de auteur vertelt overal en altijd kan gebeuren. Maar goed, vanuit het oogpunt van de marketing is de keuze wel gerechtvaardigd.
Lezers zijn toch vaak net iets nieuwsgieriger naar iets wat echt gebeurd is, dat maakt een drama vaak nog een tikkeltje dramatischer.
In een tijd waarin mensen die de oorlog hebben meegemaakt een voor een wegvallen, heeft Alex Verburg iemand gevonden die bereid is over háár oorlog te vertellen. Het verhaal van Annie (haar echte naam blijft geheim) sluit aan bij de manier waarop de oorlog de laatste tijd vaker ter sprake komt in boeken. Er is tegenwoordig meer aandacht voor het gewone leven. Na alle spectaculaire geschiedenissen over heldhaftig verzet en vreselijk verraad zou je haast vergeten dat het leven gewoon doorging, terwijl de strijd even verderop woedde. Dat er ook gewone dingen gebeurden: mensen die ziek zijn, kinderen die geboren worden, prille liefdes, huiselijke onenigheid, toekomstdromen. Kwaad en goed zijn niet zo eenvoudig te scheiden, ook niet in een oorlog.
Dwalingen is het verhaal van een dochter van een NSB’er, maar zij heeft zelf niets op met de bezetting. Ze wordt ook nog eens verliefd op Johann, die werkt voor de Duitse Arbeitsdienst. Het gezin wordt door de buitenwereld gemeden en intern verscheurd. De lezer krijgt geen slechte vader te zien die heult met de vijand en ook geen goede dorpsgenoten, die vriend en vijand liefhebben – maar de andere kant van de medaille: de worsteling van mensen die zich geen raad weten met wat er buiten hun veilige leefomgeving wordt besloten, wordt bevochten. Ze moeten voortdurend keuzes maken, of ze nu willen of niet.
Verburg is geen auteur die met grote stappen door het verhaal loopt. Hij schrijft geen verhaal waarin allerlei thema’s kunstig met elkaar verweven zijn en alle technische hulpmiddelen uit de kast worden gehaald. Nee, hij is bij uitstek de schrijver die behoedzaam door de woonkamer van zijn personages loopt, zijn koffiekopje voorzichtig op de tafel zet en bedachtzaam speurt naar de kleine details. Zijn pen doopt hij in soberheid en eenvoud en zo wordt het verhaal misschien niet opzienbarend, maar wel soepel en vlot leesbaar. Opvallend aan deze roman is de manier waarop de auteur het geloof in het verhaal heeft geweven. Voor Annie speelt het geloof een belangrijke rol. Zij blijft naar de kerk gaan, hoewel de kerkgangers haar daar wegkijken. Ze blijft bidden, hoewel de zorgen thuis alleen maar groter lijken te worden. Haar relatie met God is eenvoudig, kinderlijk, maar ontroerend echt weergegeven. Er zijn veel auteurs die wel schrijven over geloof, maar de toon niet treffen, of alleen maar op een flauwe manier weten af te geven op God en gelovigen. Verburg heeft echter zijn best gedaan om recht te doen aan de religiositeit van Annie, haar ouders en de mensen om haar heen, zonder de scherpe kantjes eraf te vijlen. De kracht van Dwalingen is tegelijk een zwakke plek: het liefdesdrama is zo mooi en ontroerend dat het af en toe dreigt af te dalen tot het niveau van een romantische film, waarvan je de afloop kunt vermoeden. Natuurlijk, Annie is nog jong, de bakvisachtige romantiek hoort ook bij haar. De lok van zijn haar die ze afknipt en bewaart, de dromerige sfeer van haar brieven… Ook dat is echt, maar het mist soms de spanning die nodig is voor een sterk verhaal. Johann is net wat te veel de oosterse prins, zuiver en goed, en Annie te veel het onschuldige, gewone burgermeisje. Hoe het ook zij, veel lezers zullen dit burgermeisje, of zij nu dwaalde of niet, in hun hart sluiten.

Tineke Beishuizen, Libelle nr. 19, mei 2009
:
Dwalingen speelt zich af in een klein vissersdorp aan de kust.
In een streng gelovig, vreugdeloos gezin groeit een meisje op dat in alle opzichten een voorbeeldige dochter is. De belangrijkste mensen in haar leven zijn haar ziekelijke moeder, haar vader, die NSB’er is en die naarmate de oorlog vordert steeds meer genegeerd wordt door de andere dorpsbewoners, en tot slot een broer die opstandig is, maar niet rebels genoeg om de onvoorwaardelijke strengheid van het gezin te trotseren.
Totdat ze verliefd wordt op een Duitse soldaat,  een aardige jongen die in de duinen bij het dorp de werkpaarden van de Duitsers moet verzorgen. Het mooie van dit verhaal is dat de oorlog eigenlijk maar een heel kleine rol speelt in het dorpsleven. Af en toe dringt hij zich op, als een joodse familie wordt weggehaald. Ook zijn er mensen die stiekem luisteren naar de toespraken van koningin Wilhelmina vanuit Londen, maar belangrijker zijn het kerkbezoek, de mening van ‘de mensen’, het fatsoen dat hoog gehouden moet worden, en de verschillen van inzicht die beslecht worden met Bijbelteksten. In die omgeving is er nauwelijks plek voor de gevoeligheid van het meisje Annie en zeker niet voor haar liefde, die wordt gezien als verraad van de eerste orde, waar ze na de oorlog dan ook voor moet boeten.
Het waargebeurde verhaal is fascinerend in zijn soberheid en ik heb het in één adem uitgelezen.

Petra Blokhuis in Een goede zondag (EO), 3 mei 2009:
Een erg goed boek. Ik kan het u van harte aanbevelen.

Frits Spits in
Tijd voor Twee (KRO), 6 april 2009:
Een ontroerende liefde in een afschuwelijke tijd.

Iedereenleest.be
door André Oyen
Citaat: ‘Ze wilde ook voor Johann bidden, maar daar stokte haar gebed. Kon dat wel, mocht je bidden voor iemand van een bezettende macht?’
Alex Verburg weet toch steeds weer enorm te charmeren. Zijn taalgebruik is fenomenaal en zijn manier om gevoelig liggende dingen te benaderen is telkens opnieuw bewonderenswaardig. Die positieve eigenschappen maken ook dat hij in zijn journalistieke werk mensen kan warm maken voor iets wat niet direct populair te noemen is. De pijnlijke naweeën van oorlog en collaboratie in Vlaanderen en Nederland waren (en zijn soms nog) een uiterst gevoelige zaak. Vrouwen die een relatie met een Duitser hadden gehad, konden de toekomst voor bekeken houden.
En over zo een relatie draait het allemaal in Dwalingen. En al vanaf bladzijde één betrekt de auteur zijn lezers met een enorme intensiteit bij zijn hoofdpersonage. Dat komt natuurlijk ook omdat hij zijn hoofdpersonage gebaseerd heeft op iemand die werkelijk bestaan heeft en die haar verhaal tegen hem verteld heeft. Hoe ‘fout’ was een vrouw die verliefd werd op een Duitse man? In dit boek hanteert de auteur dezelfde tactiek als die hij gebruikte in Het huis van mijn vader. Ook hier draaide het om een liefde die niet kon en die verteld werd met veel sereniteit door de persoon die het allemaal zelf meegemaakt heeft.
De zeventienjarige Annie die midden in de oorlog verliefd wordt op de Duitse Johann is een keurig, schuchter meisje, dat vooral op deze zachtmoedige, sympathieke Duitser valt omdat ze hem razend knap vindt, politiek interesseert haar niet. Ze beseft wel heel vaag dat wat ze doet niet hoort in tijden van oorlog maar haar liefde is té sterk. Annie’s vader sympathiseert met de NSB en dat zorgt voor strubbelingen in zijn gezin.
Alex Verburg kreeg van de werkelijke Annie toelating om haar verhaal te vertellen, op voorwaarde dat hij haar identiteit niet zou prijsgeven. Dwalingen is een heel intens, doorleefd boek. Het schetst niet alleen een heel mooi beeld van Annie, maar het geeft vooral een duidelijke kijk op het dorpsleven ten tijde van de oorlog en er vlak na. Bijzonder sterk boek.

Ansiel.cinebelblogs.be
door André Oyen
Nadat ik ooit in een radioprogramma het romandebuut van Alex Verburg uit 2002, Het huis van mijn vader, lovend had besproken, kreeg ik enkele weken nadien van een mevrouw te horen dat ze aanvankelijk het thema van dit boek niet zo denderend vond, maar doordat het zo mooi geschreven was, kon ze niet stoppen met lezen en begon ze het steeds meer te waarderen en vond ze het op het eind een schitterend werk. Ja, Alex Verburg kan de dingen wel verkopen. Zijn taalgebruik is fenomenaal en zijn manier om gevoelig liggende dingen te benaderen is telkens opnieuw bewonderenswaardig. Die positieve eigenschappen maken ook dat hij in zijn journalistieke werk mensen kan warm maken voor iets wat niet direct populair te noemen is. Ik lees hem ontzettend graag, maar omdat ik Dwalingen niet in opdracht moest lezen, heb ik het boek steeds opnieuw voor mij uitgeschoven omdat ik, alhoewel na WOII geboren, de pijnlijke naweeën van oorlog en collaboratie in mijn omgeving heb kunnen vaststellen. In Vlaanderen en Nederland was (en is soms nog) het begrip voor collaborateurs en hun familie een uiterst gevoelige zaak. Vrouwen die een relatie met een Duitser hadden gehad, konden de toekomst voor bekeken houden. En over zo een relatie draait het allemaal in dit boek. En al vanaf bladzijde één betrekt de auteur zijn lezers met een enorme intensiteit bij zijn hoofdpersonage. Dat komt natuurlijk ook omdat hij zijn hoofdpersonage gebaseerd heeft op iemand die werkelijk bestaan heeft en die haar verhaal tegen hem verteld heeft.

Hoe ‘fout’ waren de vrouwen die verliefd werden op Duitser?
In Dwalingen hanteert de auteur de auteur dezelfde tactiek als die hij gebruikt in Het huis van mijn vader. Ook hier draaide het om een liefde die niet kon en die verteld werd met veel sereniteit door de persoon die het allemaal zelf meegemaakt heeft.
Annie is vijftien wanneer WOII uitbreekt. Ze is verstandig en ze had graag verder gestudeerd, iets in vreemde talen bijvoorbeeld. Haar onderwijzer pleit ervoor bij haar thuis dat ze verder moet studeren, maar Annies ouders beslissen dat ze moet thuisblijven om het huishouden te doen en voor haar zieke moeder te zorgen. Annies oudere broer en zus zijn, met de nodige ruzies, het huis uit. Enkel haar broer Aaik en zij blijven nog bij hun al oudere en ruziemakende ouders. Annie probeert er het beste van te maken, maar dat is niet makkelijk, want haar vader is een NSB’er waardoor een groot deel van het dorp het gezin met de nek aankijkt. Aaik werd afgewezen door zijn vriendin en kan dit niet verwerkt krijgen.
Annie wordt verstikt in deze loodzware omgeving en klampt zich dan ook vast aan haar vriendschap met Selma, de enige vriendin die nog met haar wil en durft omgaan. Selma is een vrolijke meid, die grootse dromen heeft, die ze absoluut niet gerealiseerd krijgt, maar God (hij is permanent in het boek aanwezig) schiep de dag en Selma vliegt erdoorheen. Door Selma leert Annie Johann kennen, een jonge Bessarabische Duitse soldaat, knap en zachtaardig. Annie en Johann worden verliefd, maar ze houden het vrij rustig, er wordt gekust maar verder blijft alles kuis. ‘Tot alles er klaar voor is, zal ik wachten.’
Johann moet naar het front en Annie blijft alleen in koud en wraakzuchtig Nederland. Haar jonge leventje wordt zoals bij zovelen in die tijd door dood, honger en verdriet overheerst en helaas brengt het einde van de oorlog ook nog niet direct vrede voor Annie.

Dwalingen is een mooi en doorleefd boek. Het verhaal wordt verteld met veel liefde en begrip voor het personage van Annie, en geeft tevens een goede kijk op een huiveringwekkende dorpsgemeenschap in oorlogstijd.

Recensieweb.nl
door Judith Mulder
‘Maar als ik jou nou de omgang ten koste van alles verboden had, had ik je dan al dit verdriet kunnen besparen?’ Annies moeder vraagt het haar dochter aan het begin van Dwalingen, de waargebeurde liefdesgeschiedenis van een Nederlands meisje en een Duitse jongen. Het is de derde roman van Alex Verburg – na Het huis van mijn vader (2002) en En najagen van wind (2004) –, en het overtuigt.
1942. Annie, zeventien jaar oud, loopt met Johann, een Duitser. Het was liefde op het eerste gezicht tussen het brave, schuchtere meisje en de serieuze jonge soldaat, die gestationeerd is in de stallen van Langeveld. Al snel nemen de praatjes en het gesmiespel echter hand over hand toe en Annie gaat zich steeds minder thuis voelen in het kleine, christelijke kustplaatsje Duindorp. Zelfs haar zus wil niet meer met haar praten. En ja, haar vader is tegen de zin van moeder NSB-lid geworden, een onenigheid die exemplarisch is voor een vreugdeloos huwelijk. Maar zíj accepteren Annies keuze wel. Toch is er voortdurend een sluimerend schuldgevoel aanwezig.
Maar wat doet ze eigenlijk fout? Dat is de vraag die Annie zichzelf stelt en die als een rode draad door het boek loopt. Heeft ze te makkelijk toegegeven aan haar gevoelens? Dwaalt ze daarin dan af van het rechte pad? Ze bidt toch iedere dag, en zorgt toch met volle toewijding voor haar zieke moeder? Annie heeft geen antwoord. Enerzijds omdat er geen eenduidig antwoord te geven is op de vraag wie goed en fout was, anderzijds ook omdat de vragen vervliegen in de waan van de dag, in de nood om te overleven. Bovendien wil ze helemaal niets met politiek en de oorlog te maken hebben; het gaat haar enkel en alleen om haar liefde voor Johann.
Die allesomvattende liefde zit hem in kleine dingen. Samen gaan ze naar de jaarlijkse kermis, ze verlangt de hele week naar de ritjes te paard die ze met Johann maakt, en voor haar verjaardag wil ze geen ‘echt’ cadeau: een haarlok van Johann maakt haar al zielsgelukkig.
Nergens wordt Verburg in zijn beschrijvingen sentimenteel, eerder blijft hij als een objectieve registrator aan de zijlijn staan: ‘Ze gedroegen zich zoals geliefden zich nu eenmaal gedragen. Aanrakerig. Elkaars verhalen indrinkend alsof ze over de grootste wonderen gingen ooit aan de mensheid geopenbaard. Wellicht kende hun samenzijn een nog net iets grotere intensiteit, omdat beiden wisten dat het zomaar voorbij kon zijn, ook al spraken ze daar nauwelijks over.’
Als ze afscheid van elkaar moeten nemen omdat Johann elders gestationeerd wordt, fluistert Annie: ‘Dank je wel voor wie je bent.’ Alle brieven die Johann vanuit verre oorden schrijft, beantwoordt zij met minstens twee brieven terug. Het zijn voor hem ‘zonnestralen tussen de zwarte wolken’. De zonnestralen zijn echter van korte duur; de politiek haalt hun liefde in.
Verburg is een meester in het neerzetten van gedetailleerde sfeerbeschrijvingen, en dat wordt duidelijk als we de kievit hoog in de lucht zijn eigen naam horen roepen, er anemonen in het dorp bloeien, Annies jurk van een gebloemde beddensprei gemaakt blijkt of de geur van stro naar voren komt: ‘Ze snoof de kruidige geur van vers stro op, van haver en paardenvijgen. Vliegen gonsden door de ruimte, sommige met glanzende rugschildjes van pauwachtig blauw en groen.’
Verburg vervalt nergens in moralistische overpeinzingen. De vraag of en door wie er dwalingen zijn begaan, laat hij open. Geen sentiment, oog voor sfeer, en geen gemoraliseer. Als een kermiswaarzegster zegt dat iedereen even volkomen en onvolkomen is als de ander, dan gaat dat terloops. Dwalingen pretendeert geen grote wijsheden in pacht te hebben, maar kabbelt zachtjes voort, ingetogen en genuanceerd. Een eerlijk, leesbaar en echt verhaal om van te genieten.

Ezzulia.nl
door Gerd Boeren
Voor hij op zijn bijna vijftigste debuteerde met de roman Het huis van mijn vader, had Alex Verburg al een lange carrière als journalist achter de rug. Vooral als interviewer maakte hij naam en hij publiceerde de gesprekkenbundel Gelijk het gras die de vergankelijkheid van het bestaan als onderwerp had. Dat Verburg uitblinkt in het optekenen van verhalen van anderen, blijkt ook uit twee andere opmerkelijke werken van zijn hand, Het voorlopige leven van Liesbeth List, een biografie, en De verzoening, het verhaal van Hank Heijn, de weduwe van Gerrit Jan Heijn.
In zijn nieuwste roman Dwalingen vertelt Alex Verburg de waargebeurde geschiedenis van een vrouw die op haar zeventiende, tijdens de Duitse bezetting in WOII, verliefd werd op een Duitser. Verburg kreeg van deze dame toelating om haar verhaal te vertellen, op voorwaarde dat hij haar identiteit niet zou prijsgeven. Daarom heeft Verburg het steevast over Annie uit het Hollandse kustdorp Duindorp.
Annie is amper vijftien als WOII ook de rust in het rustige dorpje verstoort. Hoewel ze een goed stel hersenen heeft en haar schoolmeester ervoor pleit om haar verder te laten studeren, beslissen Annies ouders dat ze moet thuisblijven om het huishouden te doen. Annies oudere broer en zus zijn, met de nodige ruzies, het huis uit. Enkel haar broer Aaik en zij blijven nog bij hun al oudere ouders. Annie probeert er het beste van te maken, maar dat is niet makkelijk. Moeder is door haar ziekte aan bed gekluisterd, vader is een NSB’er waardoor een groot deel van het dorp het gezin met de nek aankijkt, Aaik werd afgewezen door zijn vriendin en is vaak ongelukkig. Annie trekt zich op aan haar vriendschap met Selma. Selma komt uit een veel vrolijker gezin en kan het zich zelfs in de oorlog veroorloven om van het leven te genieten. Door Selma leert Annie Johann kennen, een jonge Duitser die voor de Duitse Arbeitsdienst werkt. Johann is net zo goed een oorlogsslachtoffer: zijn land werd door Duitsland geannexeerd en hij moest zijn familie en zijn kudde achterlaten om in het koude Holland voor paarden te gaan zorgen. Annie en Johann worden verliefd, er is geen sprake van een onstuimige liefde, eerder van een voorzichtige, intens beleefde verliefdheid. Het einde van de oorlog, waar Annie zo naar uitkeek, brengt helaas niet alleen vreugde.
Dwalingen is een heel intens, doorleefd boek. Het schetst niet alleen een prachtig beeld van Annie, het meisje dat het allemaal zo oprecht goed voor heeft, maar het geeft ook een zeer waarheidsgetrouwe indicatie van het dorpsleven ten tijde van de oorlog en er vlak na. Sommige mensen werden beter van de oorlog, en dat zijn niet diegenen die achteraf voor de hele gemeenschap te kijk gezet werden. Dat gegeven roept tot vandaag nog controverse op. De getuigenis van deze mevrouw, opgetekend door Verburg, is een historisch document om te koesteren.

Chroom.net/proza.htm
door Marijntje Gerling
Over schuld, onschuld en de grensgebieden daar tussenin gaat het in de nieuwste roman van Alex Verburg. Maar misschien gaat het nog wel meer over de liefde. ‘Een waargebeurd liefdesdrama in oorlogstijd’ meldt de omslag bij wijze van ondertitel. Hoofdpersonage is Annie, jongste dochter uit een gezin van vier. Ze heeft de zorg over haar moeder, een bedlegerige vrouw. Haar vader is een zure betweter die met zijn gedrag het hele gezin terroriseert en die zijn sympathie voor de NSB niet onder stoelen of banken steekt. De grauwe oorlogsjaren krijgen voor Annie echter een positieve draai als ze de aantrekkelijke Johann ontmoet.
De opbouw van het boek is zonder meer knap. In de proloog blijkt Annie een brief gekregen te hebben, waarin gevraagd wordt of ze haar verhaal wil doen en zo haar oorlogservaringen in een boek bekend wil maken. Deze onverwachte vraag zorgt voor twijfel bij Annie. Ze vraagt zich onder andere af of haar verhaal wel een heel boek waard is.
Dit is waarschijnlijk ook een gedachte die vooraf bij de lezer zal opkomen, want wat voegt dit liefdesverhaal uit de tijd van de Duitse overheersing toe aan bestaande literatuur met dezelfde thematiek? Vindt men in bijvoorbeeld werken als J. Bernlefs ‘Een jongensoorlog’ (eerder gepubliceerd onder de titel ‘Stukjes en beetjes’) of Jan Cartens’ ‘Oorlogsbruid’ niet vergelijkbaar materiaal? Misschien krijgen we een antwoord als we dieper op dit oorlogsrelaas ingaan.

Kerk en moraal
Vooralsnog moet Annie eerst beslissen of ze haar levensverhaal wel prijs wil geven. ‘En waar wilde hij dan beginnen?’ vraagt ze zich af. Annies vader is al vroeg lid geworden van de NSB. Die keuze stempelt het gezin, ook de handel en wandel van Annie. Zelfs (of misschien wel: juist) in de kerk voelt de zeventienjarige zich bekeken en bekritiseerd. ‘Sinds de bezetting zocht zij steevast een plaatsje achterin, voor het geval dat mensen aanstoot zouden nemen aan haar aanwezigheid. Maar wegblijven zou ze niet, dat nooit. Ook zij was een kind van God, net zo goed.’
Kerk en geloof speelt een grote rol in het Zuid-Hollandse Duindorp. En met dit geloof gaat ook een flinke, christelijke moraal gepaard. Wanneer Annie verkering krijgt met de charmante, Duitse Johann, een Bessarabiër van oorsprong die gelegerd is in het vissersdorp, zijn de wijze raadgevingen niet van de lucht. ‘In haar hoofd klonken de waarschuwingen van thuis, de lucifer die uit de buurt van het strootje moest blijven […].’
Cruciaal is het bezoek van de geliefden aan (nota bene!) de kermis. Deze passage vormt letterlijk en figuurlijk het hart van het boek. Hier gaat het niet om schuld en onschuld, dit is de grijze zone, daar waar het echt spannend wordt. Ze komen bij een waarzegster met een glazen bol in een sterk naar wierook riekende tent terecht. Zij spoort hen aan vooral van elkaar te genieten.
Deze paar bladzijden zijn alles wat een roman moet hebben. Duisternis, helderheid, sterke dialogen, vooruitwijzingen. Treffend zijn de woorden van de toekomstvoorspelster, die Johanns dood voorziet en Annie op een cryptische wijze op de hoogte brengt van haar lot: ‘Ze keek Annie aan met ogen die straalden, maar waarin tegelijkertijd iets droevigs school.’

Schuld en boete
De twee beleven een romantische tijd, maar al vlug moet Johann weg uit Duindorp. Hij wordt overgeplaatst. Ter herinnering aan hun samenzijn schrijft Annie voor Johann in een zakbijbeltje Psalm 32 over. ‘Ik zal u onderwijzen, en u leeren van den weg, dien gij zult gaan; Ik zal raad geven; Mijn oog zal op u zijn. Het was een van de boetepsalmen, dat wist ze niet.’ Opnieuw komen schuld en boete dus weer bovendrijven.
Niet lang daarna komt het vreselijke bericht dat Johann omgekomen is. Met het verdriet komt ogenblikkelijk ook de twijfel en spijt. Hadden ze niet gewoon, zoals de waarzegster hen op het hart had gebonden, één vlees moeten worden? Ook Annies moeder is onzeker of zij niet heeft meegewerkt aan de treurige afloop. ‘“Je weet nooit of je goed doet of verkeerd,’ zei ze. “Maar als ik jou de omgang ten koste van alles verboden had, had ik je dan al dit verdriet kunnen besparen?”’

Moffenhoer
Na de oorlog wordt Annie als moffenhoer bestempeld. Wat er dan met haar gebeurt, is buitengewoon traumatisch. Ze blijft in het dorp wonen, maar gaat in het vervolg naar de kerk in een naburige plaats. Daar doet ze ook belijdenis van haar geloof. ‘De jonge predikant had een toepasselijke tekst voor haar uitgekozen, 1 Samuël 16 vers 7: Want het is niet gelijk de mens ziet; want de mens ziet aan, wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan.’

Liefdesdrama
Dwalingen is alles bij elkaar een zeer indrukwekkend, ontroerend en boven alles voortreffelijk geschreven verhaal. Vraag is echter of dit eenvoudige ‘waargebeurde liefdesdrama’ als literair proza moet worden gepresenteerd. Buiten de aandacht voor motieven als goed en kwaad, schuld en onschuld, mist het verhaal los van het bezoek aan de waarzegster een zekere (filosofische) diepgang. Dat is helemaal niet erg, het was waarschijnlijk ook niet de bedoeling van de schrijver. Belangrijker is: Dwalingen is een volstrekt uniek verhaal dat niet leunt op literaire voorgangers en in die zin is het werk zeker geslaagd.

Jan Willem Papo, Tekst & omstreken, april 2009:
Zorgvuldig taalgebruik en precieze beschrijvingen, de schrijver neemt er de tijd voor. En daar kun je als lezer alleen maar van genieten, want vaak worden romans zo niet meer geschreven. Zogenaamd kabbelend, maar ondertussen. Het wordt spannend en nog spannender, een echte pageturner. Je kunt niet anders dan meeleven met de hoofdpersonen en meegaan in de beklemmende sfeer van dat gezin. En ongelovig als je als lezer kunt zijn, moet je haast wel meebidden om de goede afloop. En net als je zou bezwijken onder het juk van meelevendheid en het zware lot dat allen dreigt te treffen, zijn er relativerende momenten, zinnen als: ‘Dezelfde avond nog had Annie het uitgemaakt. Niet om die veertien kinderen, daar was ze altijd zelf nog bij. Maar om het geharrewar.’ Fijn boek!

Van: Sabine Lichtenstein
Verzonden: zondag 14 juni 2009 11:10
Lieve zanglijster,
Iemand die zo’n mooi, goed boek heeft geschreven, verdient die benaming! Ik heb het, voor zover het leven het toeliet, in één ruk uitgelezen en je erg bewonderd. Dwalingen is niet alleen goed geschreven (ik ben altijd al dankbaar als ik geen zinnen tweemaal moet lezen of steeds over onhandigheden moet vallen), maar het is ook kunst, met de steeds terugkerende tweestemmigheid, de verwijzingen en verzwijgingen. Ik moest bij bepaalde terugkerende motieven (bijvoorbeeld dat het daar in die nieuwbouw van de familie Zandhuis minder tocht, het “dus” van tante Marie), die per definitie geestig zijn, aan Thomas Manns techniek denken, en bij de zwijgzaamheid aan Heinrich von Kleist (ik denk dat je diep onder de indruk zou zijn van diens vreemd moderne Michael Kohlhaas, dat door Kafka werd aanbeden en dat zich eveneens met de strijd om recht bezighoudt) en bij de landschapsschilderingen zelfs een beetje aan Stifter. Er zijn ook verschillen tussen hen en jou. Stifter briljeert vooral in dramatische verschijnselen als natuurcatastrofes, zoals in Die Mappe meines Urgrossvaters, waar Mann veel van heeft geleerd, en blijft inhoudelijk hangen in de provincie, terwijl jij de provincie als een van de locaties gebruikt voor iets mondiaals én om de landschappelijke schoonheid te bezingen. En het genie Kleist schrijft niet alleen onderkoeld door gedachten aan de lezer over te laten maar ook onderkoelder in stijl dan jij, die het detail liefdevol belicht. Van Kleist heb ik als scholier al geleerd welk effect zwijgzaamheid kan sorteren (om daar dus persoonlijk geen gevolgen aan te verbinden!).

Beleerd voelde ik me overigens niet door je (verzwegen) boodschap, eerder bevestigd in mijn woede en angst voor “het volk”, “de massa”, “de mensch”. Dat aanklagen heb je virtuoos gedaan. Als iemand dit een slecht boek noemt, dan doet hij of zij niet meer dan zichzelf aan de kaak stellen. Als wat? Als iemand die er niet tegen kan dat ethische oordelen (soms) erg ingewikkeld zijn. Of als iemand die zich moet herkennen als mensch, bijvoorbeeld in de personages die het zich gemakkelijk maken in het oordelen en straffen of dat zelfs misbruiken voor eigen doeleinden. Of simpelweg als iemand die geen zin had het boek te lezen.
Had je werkelijk het geluk dat die menselijke tegenstellingen — joodse en foute familie, maagd Annie en zwangere Selma e.d. — zich in het echt hebben voorgedaan in de “Vorlage”? Als je het geluk naar je hand hebt gezet, dan lijkt me dat een verstandige keus. Want met die tegenstellingen hoefde je niet openlijk te oordelen maar kon je levens tonen, kunst maken.

Dwalingen laat zien dat oordelen ingewikkeld is. Ik vind Dwalingen je beste boek tot nu toe. Je bent een kunstenaar. Je hebt niet alleen een tijd opgeroepen, zodat ik me als lezer gedurende uren in die periode en op die plaats aanwezig heb gevoeld, maar je hebt iets opgeroepen om iets teweeg te brengen.

Heel veel dank!

  • Alex Verburg has written it in a clever and exciting way.  Don’t start reading unless you know you’ll have plenty of time, because you won’t be able to put it down. (NRC Handelsblad)
  • This gripping story will send shivers down your spine. (De Telegraaf)
  • We shudder and tremble all over again because of the amputated finger and the kidnapper’s sneering letters and feel the tension that the family had to endure for months. (Opzij)
  • The things that happen during the kidnapping are far from funny, but the way they are captured and embedded into the dynamics of the Heijn Family kept in a state of suspense, sometimes makes you roar with laughter.  A masterly example of savoir-vivre. (Boek)
  • A beautifully written monument. (Elsevier)
  • A tragic, moving, revealing and purifying book; an impressive story, unequivocally told. (VARA/Television)
  • Most impressive. Extraordinary. (Book report VPRO/Radio)

Fragment

To wind up our three-day bicycle trip through picturesque landscapes and rural villages, after our many stories and above all the glorious time we’d had, we had something to eat at Restaurant Napoli in Haarlem.  It was close to nine o’clock when we said our goodbyes and I drove back to Bloemendaal.  Would Gerrit Jan be home?  I hadn’t heard a word from him and for us no news was good news.  If anything was wrong he always managed to find me.  Before leaving, I’d written down every address and phone number so he’d know how I could be reached.
Monday morning now seemed an eternity ago.  After his usual cup of tea and two slices of bread, one with jam and one with chocolate sprinkles, Gerrit Jan had wished me a wonderful time and kissed me.  He always kissed me when he left for work.  On the mouth.  Unless I’d just put on fresh lipstick.

It was dusk when I entered our little green lane.  I turned the car into the property just past the wooden fence.  A great many cars were parked next to the entrance.  Good heavens, I thought, what’s going on?  I didn’t have much time to think about it.  The front door, which had been ajar, was thrown open and Corinne, our eldest daughter, came towards me.  Before I’d even gotten out of the car she put an arm around my neck.
“Papa is missing,” she said.

Recensies

 

NRC Handelsblad, 29 september 2006
door Jannetje Koelewijn
Het verhaal van Hank Heijn, de weduwe van de in 1987 ontvoerde en vermoorde Gerrit Jan Heijn, is ijzersterk. En Alex Verburg, journalist en schrijver, heeft het slim en spannend opgeschreven. Begin er dus pas aan als u door kunt lezen, want wegleggen is lastig – ook al is de afloop bekend.
Het was de Landsmeerse ingenieur Ferdi E. die op een maandagochtend in september bij Gerrit Jan Heijn in de auto stapte en hem dwong naar de Veluwe te rijden. ’s Avonds schoot hij hem dood, met een kogel in zijn achterhoofd. Maar hij deed tegenover de familie Heijn alsof Gerrit Jan leefde en eiste losgeld.
Alex Verburg kreeg van Hank Heijn alle stukken die ze verzamelde in de zeven maanden die de tragedie duurde, te beginnen met de briefjes die de familie van Ferdi E. ontving. ‘Wij hebben sedert 9 september j.l. uw echtgenoot in verzekerde bewaring. Het gaat hem goed. Indien u hem gezond en wel weer terug wilt, zult u aan enkele voorwaarden moeten voldoen.’ Hank Heijn bewaarde ook […] alle berichten over de maar half gelukte overhandiging van het losgeld, die per ongeluk door journalisten gevolgd kon worden. Met een scanner werd het interne radioverkeer van de politie afgeluisterd en men sprak niet in codetaal.
Ferdi E. werd in april 1988 gearresteerd […]. Bladzijden lang citeert Verburg uit de verslagen van het proces dat tegen Ferdi E. gevoerd werd voor de Haarlemse rechtbank. Er is in die tijd veel over de zaak geschreven, maar dat maakt niets uit. De gesprekken tussen de rechter en Ferdi E. zijn buitengewoon interessant. Dit is niet verzonnen, dit is écht.

De Telegraaf, 8 september 2006
Het aangrijpende verhaal, opgetekend door Alex Verburg, zal bij velen koude rillingen veroorzaken.

Nederlands Dagblad, 22 september 2006
In heel Nederland maakte het drama diepe indruk, en wie De verzoening leest, begrijpt wel hoe dat kwam. Een meeslepend boek.

De Gooi- en Eemlander, 13 september 2006
door Jan Peter Versteege
De verzoening is door deze en andere ‘insides’ een indrukwekkend document geworden van een vrouw die emotioneel tot op de bodem is gegaan.

Aukje Holtrop in De Ochtenden (VPRO), 22 september 2006:
Je kunt zo’n verhaal ontzettend larmoyant maken, en ziek, want het is natuurlijk een onvoorstelbaar drama. Maar wat Alex Verburg heeft gedaan – en dat komt heel authentiek over – is eigenlijk vertellen wat er met je gebeurt als je in zo’n nachtmerrie belandt. Dat is heel mooi beschreven. Vrij feitelijk. Zij komt thuis van een uitje, er staan allemaal auto’s bij het huis en dan hoort ze: ja, hij is weg. De marteling van maanden wachten die daarop volgt, hoe zij die heeft beleefd met haar vier kinderen, de grote rol die helderzienden spelen, de onafzienbare hoeveelheid foute informatie rond deze ontvoering en moord, dat vind ik heel mooi opgeschreven. En als alles achter de rug is, blijkt mevrouw Heijn in staat een brief te schrijven aan Ferdi E. Hij heeft haar eerst een brief gestuurd, waarin hij excuus maakt. Na twee jaar vindt zij de moed om hem te antwoorden. Dat is werkelijk van een ongelooflijke grootsheid. Ze is in staat om, ja, vergeven is niet aan de orde, maar om hem ook sterkte toe te wensen en vast te stellen: dit is gebeurd, het heeft geen zin om daarover te wrokken, ik heb mijn leven redelijk opgepakt, het is de meest ingrijpende en verschrikkelijkste gebeurtenis die mij ooit is overkomen, maar voor uw gezin geldt hetzelfde, en ik hoop dat u ook weer een weg kunt vinden. Dat is werkelijk heel indrukwekkend. Echt bijzonder.

Matthijs van Nieuwkerk in De wereld draait door (VARA), 16 september 2006:
Een dramatisch, ontroerend, onthullend en louterend boek; een indrukwekkend verhaal, formidabel opgetekend door Alex Verburg.

Elsevier, 30 september 2006
door Gerlof Leistra

Bijna twintig jaar na de geruchtmakende ontvoering en moord op haar man Gerrit Jan Heijn vertelt Hank Heijn in De verzoening haar levensverhaal aan schrijver en journalist Alex Verburg. Haar ervaringen als kind in een jappenkamp in Indië leerden haar overleven. Die mentale veerkracht hield haar overeind in de gruwelijke maanden na de ontvoering op 9 september 1987. […] Indrukwekkend is haar antwoordbrief aan Ferdi E., de ontvoerder en moordenaar van haar man. […] Een mooi geschreven monument.

Opzij, oktober 2006
We huiveren opnieuw om zijn afgesneden pink en de honende brieven van de ontvoerder en voelen de spanning waarin de familie maandenlang leefde.

Paravisie, november 2006
Een inspirerend voorbeeld over hoe je als mens krachtig kunt omgaan met ingrijpende gebeurtenissen.

Nederlandse Bibliotheek Dienst
Het beeld dat van Hank Heijn naar voren komt, is dat van een krachtige en zelfbewuste persoonlijkheid, een betrokken echtgenote en moeder, iemand die geen spoortje zelfmedelijden toont. Wist men niet beter, dan was zij zelf aan het woord en niet schrijver Alex Verburg. Zo sterk heeft hij zich ingeleefd in zijn hoofdpersoon. Boeiend en onderhoudend en goed geschreven, met toch ook een zekere spanning tijdens de ontvoering, omdat veel details destijds niet bekendgemaakt zijn.

Boek, september/oktober 2006
De gebeurtenissen ten tijde van de ontvoering zijn allesbehalve grappig, maar de manier waarop ze worden opgevangen en ingebed in de dynamiek van het in onzekerheid verkerende gezin Heijn, brengt je af en toe tot schaterlachen. Hier is sprake van een sterk staaltje levenskunst. Opmerkelijk is dat sporen van razernij, rancune, verbittering, venijn of haat bij Hank nagenoeg ontbreken. Dat draagt, naast de bizarre wendingen die de zaak Heijn kende, bij aan de kracht van De verzoening: de emoties zijn aan de lezer.

Moesson, november 2006
De verzoening is een vanaf de eerste regel pakkend verhaal.

De Veluwepost, 17 november 2006
Een indringend boek. Wie het leest, ziet het (weer) voor zich. Alsof het gisteren is gebeurd.

denken & doen, december 2006
‘Soms, als ik tijdens het dagelijks familieberaad een stapje achteruit deed en me in gedachten buiten de kring plaatste, was het alsof ik naar een absurdistisch toneelstuk zat te kijken,’ verzucht Hank Heijn in De verzoening. Na de ontvoering van haar man Gerrit Jan verstrijken zeven maanden van onzekerheid. Samen met mensen van de politie komt de familie elke dag bijeen om te praten over de tips die binnenkomen. Over de enge, wrede brieven die de ontvoerders sturen. En over het bandje met de stem van Gerrit Jan, zijn bril en uiteindelijk zijn pink. […] Een ontroerend en aangrijpend verhaal over een indrukwekkend sterke vrouw, die ondanks alles hoop blijft houden op een goede afloop.

Villa d’Arte, januari/februari 2007
Openhartig vertelt de weduwe over de zware periode waarin de ontvoerder een wreed spel speelde met de familie. Het is haast ongelooflijk hoe sterk er binnenshuis met de situatie wordt omgegaan. De onderlinge grapjes, de hoop, het contact met de fotografen die dagelijks voor het huis bivakkeren, de originele afscheidscadeaus van de kinderen Heijn wanneer een lid van het onderzoeksteam wordt overgeplaatst, en het verdriet wisselen elkaar constant af.
Alles staat maandenlang in het teken van een veilige terugkeer van Gerrit Jan. En dat terwijl de topman al op de eerste dag van zijn ontvoering is vermoord. Als lezer weet je dit. En dat maakt het verhaal zo mogelijk nog aangrijpender.

Recensies

 

Trouw, 26 juni 2004
door Hanna de Heus
Laatst hoorde ik van een man die een roman had geschreven over liefde, vriendschap, ziekte en dood. Hij kreeg het van de potentiële uitgever terug met de mededeling dat hij er te veel grote thema’s in had verwerkt en zich beter op één daarvan kon concentreren. Iedereen kan zich daar wel wat bij voorstellen. De auteur wil te veel, waardoor niets goed uit de verf komt. Maar het lijkt ook wel alsof te veel ambitie in Nederland verboden is. Wat is dat toch, die Hollandse gematigdheid, die angst voor het ongewone?
Dat niet iedereen daar last van heeft bewijst De Arbeiderspers, die onlangs En najagen van wind, van Alex Verburg uitbracht, een roman over liefde, werk, ziekte en dood – een roman dus die hoog inzet.
Centraal staat Peter, een 37-jarige journalist. Hij worstelt met drie belangrijke zaken: zijn biseksualiteit, de vergaande commercialisering van de uitgeverij waarvoor hij werkt, en de ziekte van zijn zus, die ongeneeslijk is.
Seksueel gezien is Peter zoekende. Hij weet het niet meer. Zijn homoseksuele gevoelens heeft hij na twee nare ervaringen weggestopt. Een liefdesleven met vrouwen volgde, maar nu steken oude gevoelens voor mannen de kop weer op. Bij vrouwen vindt hij gezelligheid, huiselijkheid en zorgzaamheid. Bij mannen spanning, speelsheid en uitdaging. Maar diepgaand zijn zijn relaties nooit. Verburg geeft Peters verwarring goed weer, maar het is hinderlijk dat hij daarbij zoveel clichés over zorgzame vrouwen en avontuurlijke mannen bevestigt.
Peters werk daarentegen inspireerde Verburg kennelijk tot een ander register: de satire. Managers die geen zin foutloos kunnen schrijven denken opeens te weten hoe ze de uitgeverij winstgevender kunnen maken: met behulp van planningssystemen, productieteams en doelengesprekken. Tweederde van het personeel loopt weg en het tijdschrift vervlakt, doordat er alleen artikelen worden geplaatst die binnen een bepaalde formule passen. Dat alles is prachtig beschreven, al slaat Verburg soms door naar meligheid met ‘vondsten’ als: Gerard Bolling, ‘de zanger van de hoge c’ en Thilde Santhuys, ‘de jazzy zangeres met de Amsterdamse s’.
De ziekte en dood van Peters zus Inez leveren juist weer ernstige, integere passages op. Bijvoorbeeld als Inez vertelt hoe het leven haar stap voor stap op de dood voorbereidt. Zij is er rustig onder, maar haar omgeving vertrouwt die houding niet, denkt dat ze van alles opkropt en probeert haar keer op keer te vertellen dat het anders moet. “Ik verlang er zo naar dat alles weer gewoon wordt,” verzucht Inez ten slotte.
De drie hoofdlijnen van dit boek, de vrolijkheid, het verdriet en de ernst zijn op een overtuigende, levensechte manier met elkaar vervlochten. Zodat Verburg, ondanks de storende clichés in zijn boek, bewondering wekt omdat hij het aandurfde zoveel grote thema’s aan te snijden. 

Metro, 12 juli 2004
door Jan Dijkgraaf
Alex Verburg heeft, zo bewijst zijn tweede roman En najagen van wind, jarenlang talent verspild. Het waren de jaren waarin hij […] interviews met BN’ers en BB’ers maakte. Hoe goed zijn interviews ook waren, ze beklijfden niet door hun Umfeld. […]
Met En najagen van wind bewijst Verburg, net als eerder met Het huis van mijn vader, een Schrijver te zijn. Drie grote verhaallijnen componeert hij op kundige wijze tot een geheel. Zijn zoektocht naar het wezen van zijn seksualiteit (ho, bi of he?), de pijnlijke verzakelijking van de tijdschriftenwereld (bij Lavendel, dat honderd procent Libelle is) en ziekte en dood (van zijn geliefde zuster). Het wordt allemaal geschreven vanuit het perspectief van de 37-jarige tijdschriftjournalist Peter, in wie iedereen Verburg herkent, omdat hij aantoonbaar bij Libelle werkte en daar over de dood van zijn zus schreef. Toch “berust elke overeenkomst met bestaande personen of gebeurtenissen op toeval”, zegt de schrijver, die daarmee de lezer voortdurend op de rand van fictie en sleutelroman laat balanceren.
En najagen van wind is geschikt voor ononderbroken consumptie, iets waar menig schrijver bij een tweede roman niet garant voor staat. Goed dus dat Verburg zijn talenten niet meer verspilt aan interviews voor een plattelandsvrouwenblad, al is het het grootste van Nederland.

De Telegraaf , 22 augustus 2004
door Lies Schut
De hoofdpersoon uit En najagen van wind van Alex Verburg, ene Peter, heeft een prachtig beroep. Hij reist de wereld over voor het weekblad waarvoor hij schrijft om even deelgenoot te zijn van de levens van beroemde mensen. Isabel Allende, filmmaker Hugo van Lawick, Julie Andrews, Joseph Luns en Albert Heijn: hij ontmoette ze allemaal en ontlokte ze uitspraken over leven en dood.
Ondertussen worstelt de veertiger zelf. Met zijn geaardheid – moet hij de knusse relatie met een vrouw verruilen voor de spanning van de herenliefde? – zijn werk, waar het door reorganisaties rommelt, en de terminale ziekte van zijn zus. Het Leven dwingt de aanvankelijk zorgeloze Peter langzaam tot keuzes en diepere gevoelens.
Alex Verburg, uitstekend journalist en biograaf van Liesbeth List, schrijft in En najagen van wind met elegante pen over de grote thema’s van het leven. De wat puberaal aandoende woordgrapjes op de namen van onwillige BN’ers (Arita Beyer, Gerard Bolling) nemen we voor lief.

sQueeze, juli 2004
door Claudia Koopman
Een schat van een vriendin, een benijdenswaardige etage in Amsterdam-Zuid en lol in zijn baan als journalist voor ’s lands grootste weekblad, Peter heeft het allemaal. Althans, totdat er gereorganiseerd wordt en ‘een jongen van een schoonheid die je maar zelden ziet’ een oud verlangen in hem aanwakkert. Een verlangen dat hij na een gebeurtenis in de slagerij op de Drift jarenlang heeft onderdrukt.
Ontwapenend oprecht en een genot om te lezen. Een waardig opvolger van Verburg’s literaire debuut Het huis van mijn vader.

Gay Krant, juli 2004
door Alice van Gilst
Peter is een succesvol journalist bij het blad Lavendel. Hij reist de hele wereld af om allerlei beroemdheden te interviewen. Die vraaggesprekken werkt hij vervolgens uit in zijn fraaie appartement in Amsterdam-Zuid. Hij is de enige die thuis mag werken van de hoofdredacteur. Met zijn moeder en zussen heeft hij een goede relatie. Zijn vrije tijd brengt hij door met zijn niet al te slimme maar altijd gewillige vriendin Emmy, in haar knotsgezellige stulpje. Hij houdt best wel van haar, begeert haar soms ook. Peter leidt dus een boeiend en genoeglijk leventje. Ware het niet dat hij blijft denken aan en verlangen naar die mooie receptionist in dat Brusselse hotel, of die Masai in Tanzania. En naar Roeland en Mounir of Rik… En ware het niet dat bij Lavendel het reorganisatiespook rondwaart, met in zijn kielzog cijferneukende managers die journalistiek hoogwaardige redacteuren vervangen. Ineens krijgt Peter gedicteerd welke vragen hij tijdens (e-mail!)interviews moet stellen, ontvangt hij tientallen memo’s per dag, moet hij productievergaderingen bijwonen en op kantoor komen werken. Emmy krijgt een nieuwe vriend en Peters lievelingszus kanker. Wég is dus zijn heerlijke leventje. Maar tussen al die sores zit ook iets goeds. Peter groeit toe naar een eenduidige seksuele keuze.
Zie hier in notendop het zeer eigentijdse, vlot geschreven, levensechte nieuwe boek van Alex Verburg. De ontmoetingen met de vele beroemdheden (Joseph Luns, Vanessa Redgrave, Hugo van Lawick, Julie Andrews e.v.a.) zijn aan de werkelijkheid ontleend. Evenals het weekblad Lavendel, dat sterk lijkt op Libelle (waarvoor Verburg jarenlang werkte), compleet met de cijferneukers van Geïllustreerde Pers of grootuitgever Sanoma. De rest is erbij verzonnen, zegt de auteur. Het zal wel. Maar wat maakt het uit? Verburgs vierde boek En najagen van wind is een heerlijke page turner, die in één adem uitgelezen moet worden.

Athena’s Boekhandel Groningen, juli 2004
door Han Borg

Alex Verburg heeft ons opnieuw verrast met een goed geschreven roman: En najagen van wind is knap gecomponeerd, en raakt aan een aantal zaken die in een mensenleven de nodige beroering kunnen veroorzaken. Verburgs roman kent drie hoofdthema’s: allereerst wordt een zoektocht naar (seksuele) identiteit beschreven, maar daarnaast spelen de soms hilarische gebeurtenissen in het kader van een bedrijfsreorganisatie een grote rol. Tenslotte is er dan ook nog een familiegeschiedenis, die niet goed afloopt. Het knappe van Alex Verburg is dat hij deze drie thema’s op een volstrekt natuurlijke wijze in elkaar laat overvloeien. De afscheidsceremonie van een dierbaar familielid wordt bijgewoond door één van de liefdes voor één nacht van de hoofdpersoon (journalist/interviewer Peter), en ook wordt dat afscheid nog weer eens als succesvol verhaal ingebracht in de bijna failliete boedel van het familieblad Lavendel (de beschrijving van dit blad is trouwens overduidelijk geïnspireerd door de Libelle).

Verburg is vooral bekend als schrijver/interviewer voor dezelfde Libelle, en als auteur van een biografie over Liesbeth List (2001). Ik weet niet zeker of hij nog steeds voor dit al meer dan zestig jaar oude blad schrijft, dan wel voor andere VNU-uitgaven, maar afgaande op de rampzalige manier waarop zich enkele jaren geleden een reorganisatie ‘die geen reorganisatie genoemd mocht worden’ voltrokken heeft over de Libelle, lijkt het me eerlijk gezegd niet waarschijnlijk. Hij presenteerde overigens zijn meest succesvolle interviews in een tweetal bundelingen (uit 1989 en 2003). Verburgs eerste roman Het huis van mijn vader (2002) maakte destijds al veel indruk, vooral ook omdat daarin de zich ontwikkelende relatie tussen een puberjongen en diens bijlesleraar zo fijngevoelig en onomwonden werd omschreven. Verburg heeft lef, durft het aan om zich bloot te geven, en dat blijkt ook weer in zijn nieuwste roman.
De zoektocht naar seksuele identiteit verloopt bij hoofdpersoon Peter op zijn zachtst gezegd moeizaam. Weliswaar heeft hij een warme relatie met een vrouw (Emmy), maar ervaringen in het verleden (zowel positieve als uiterst negatieve) met mannen komen toch telkens weer boven de horizon. Uiteindelijk kiest Peter voor een bestaan met mannen, zij het na een tamelijk droevig stemmende queeste langs darkrooms en andere homotenten. Ronduit briljant is de manier waarop Verburg vorm geeft aan de verwerking van Peters mislukte jeugdliefde: die voor zijn beste vriend Roeland. Het magische spel van aantrekking en afstoting komt in dit boek zeer goed tot zijn recht. Ik althans herkende veel daarin, en ben ervan overtuigd dat menig lezer hetzelfde zal overkomen. Een pendant voor deze ongelukkige liefde wordt in ditzelfde boek gevonden in Peters contacten met een ex-vriendin, Karin. Ook hier een geraffineerd spel van aantrekken en afstoten, waarbij Peter er uiteindelijk voor kiest Karin (en daarmee een deel van zijn eigen geschiedenis) achter zich te laten. Extra de vermelding waard is dat ook in deze roman seks weliswaar een belangrijke rol speelt, maar nergens ontaardt in pornografie. Het verging me bij het lezen van En najagen van wind een beetje zoals bij het kijken naar Visconti’s film Death in Venice: de erotische spanning zit er van het begin tot het einde in, maar voert nergens de boventoon.
De lezer kan veel ‘genieten’ van de wel heel humoristische manier waarop Verburg beschrijft hoe de redactie van een door honderdduizenden gelezen en gewaardeerd familieblad wordt gereorganiseerd. Voor wie wel eens een reorganisatie heeft meegemaakt is dit onderdeel van Verburgs roman één brok herkenning. De loze gebaren van de nieuwe managers, de opwekkende taal die de grote mislukkingen tijdens de reorganisatie probeert te verbloemen, het onder water verdwijnen van toegewijde krachten in ruil voor een stelletje non-valeurs: de auteur laat ons allemaal meekijken in de gruwelijke keuken, waar reorganisaties worden voorbereid en uitgevoerd. Duizenden consultants verdienen er in Nederland hun brood mee, maar het feit blijft dat reorganiseren “van au” gaat, en (te) veel slachtoffers vergt. Wat uiteindelijk boven komt drijven is niet noodzakelijkerwijze het beste deel van de mens, zoveel maakt Verburg ons wel duidelijk.
Tenslotte de beschrijving van het naderende einde en de dood van Peters zus Inez: voor wie net zoiets van nabij heeft meegemaakt moeten dit welhaast wurgend realistische bladzijden zijn. De eerste tekenen van ziekte, de hoop op een goede afloop die vervolgens keihard de bodem wordt ingeslagen, de woede en de wanhoop van de familie, de berusting in het lot van de patiënt: het valt niet mee om je ogen droog te houden bij het lezen van deze passages. En daarmee kom ik ook bij mijn vrijwel enige bezwaar tegen deze roman: En najagen van wind balanceert af en toe wel erg op de rand van het sentiment. Voor wie er gevoelig voor is (en ik hoor zelf heus bij die categorie), is dat niet zo heel bezwaarlijk. Net als Verburgs vorige roman heb ik En najagen van wind weer in één dag uitgelezen, en dat betekent dat een boek als dit me ‘pakt’. Ik kan mij echter voorstellen dat sommige lezers deze mix van droefheid en vreugde wel een beetje als ‘over the top’ zullen beoordelen. En verder zou het niet zo mogen zijn dat vormgevers bij uitgeverijen een eigen kleurenschema toepassen bij het gebruik van Michelangelo’s fresco in de Sixtijnse Kapel De schepping van Adam: het achtergrondgroen op de cover van Verburgs boek is zonder meer giftig en niet levend, zoals dat op de plafondschildering in werkelijkheid is. Een misser van de eerste orde, die hopelijk bij een volgende druk wordt goedgemaakt. Wie de cover voorbij is ontdekt echter een prachtig boek, dat het meer dan waard is gelezen te worden.

Sp!ts, 25 juni 2004
door Oene Kummer
En najagen van wind is de tweede roman van Alex Verburg, die als journalist lof vergaarde met zijn interviews voor het weekblad Libelle. In zijn autobiografisch getinte fictie dramatiseert hij delen uit zijn eigen leven en schrikt hij er bovendien niet voor terug om uit oude interviews te citeren. Voor in het boek staat uitdrukkelijk vermeld dat elke overeenkomst met bestaande gebeurtenissen op toeval berust, maar dat de ontmoetingen van de hoofdpersoon met de bekende persoonlijkheden in het boek aan de werkelijkheid zijn ontleend.
En dat zijn er nogal wat. Als het verhaal zijn aanvang neemt, is het 1993. Isabel Allende en Vanessa Redgrave komen naar Amsterdam om de film House of the spirits te promoten en Peter – journalist bij ’s lands grootste tijdschrift Lavendel – is present om hen te interviewen. Een paar dagen daarvoor had hij Joseph Luns nog voor de microfoon. Niet veel later vliegt hij naar Londen voor Julie Andrews. De onophoudelijke stroom namen die daarop volgt, maakt een nogal kokette indruk. Zelf is Peter echter tevreden met zijn plaatsje in de schaduw van de groten der aarde, zoals deze eind-dertiger ook content is met zijn etage in Amsterdam-Zuid en zijn vooral op gezelligheid in plaats van woeste passie gebaseerde relatie met Emmy.
Onder de oppervlakte borrelt het echter wel degelijk. Peter is nooit vergeten dat hij als jongen eigenlijk op mannen viel en dat hij zelfs een tijdlang een relatie had met zijn bijlesleraar – een gebeurtenis die uitgebreid aan bod kwam in Verburgs eerste roman, Het huis van mijn vader. Een toevallige ontmoeting in een Brussels hotel vormt de opmaat tot een crisis in Peters leven, waarbij de worsteling met zijn seksuele identiteit al even onherroepelijk tot problemen met Emmy leidt.
Stof genoeg voor een hele roman, zou je zeggen, maar Verburg wil méér. En najagen van wind is ook bedoeld als satire op de veranderende zeden en gewoonten in de Nederlandse tijdschriftenwereld. Gaat het in het begin van Peters loopbaan in de eerste plaats om de kwaliteit van zijn interviews en pas daarna om de kwantiteit, onder druk van bezuinigingen en een nieuwe generatie hoofdredacteuren wordt de commerciële kant van het bladenmaken steeds belangrijker.
Verburg schetst een amusant beeld van de verwarring die de redactie van Lavendel in zijn greep krijgt. Typerend is bijvoorbeeld het memo van een onbekwame marketingmedewerkster die op onbedoeld hilarische wijze probeert uit te leggen waarom een maanden van tevoren geplande vergadering op het laatste moment moet worden afgelast. De (voormalige) redactieleden van Libelle kunnen veel plezier beleven aan het herkennen van de personages die Verburg ten tonele voert. Op die momenten voelt En najagen van wind als een echte sleutelroman.
Alsof dat nog niet genoeg is, boort de auteur halverwege nog een derde laag aan, als Peters zus Inez aan leverkanker blijkt te lijden en het boek in een familiedrama verandert. Ook in dit geval raken fictie en realiteit elkaar, aangezien Verburg al een aantal jaren geleden in Libelle over de dood van zijn zus schreef. In de scènes die met haar ziekte te maken hebben, wordt Verburgs ware thema zichtbaar: vergankelijkheid. Hetgeen weer correspondeert met het thema van zijn vorig jaar verschenen interviewbundel Gelijk het gras, waarin hij met (inter)nationale beroemdheden over dit onderwerp sprak.
Dan wordt ook de betekenis van de uit het bijbelverhaal Prediker afkomstige titel duidelijk. Peter is opgegroeid met het idee dat hij om gelukkig te worden zijn hart in zijn werk moest leggen. Nu hij ouder wordt en hij op het punt staat een dierbare te verliezen, komt hij tot het inzicht dat ook dit veelgeprezen woekeren met zijn talenten in feite zinloos is: ‘Ook dit is ijdelheid en najagen van wind’. Terwijl Verburg lang een elegante, montere toon aanslaat, eindigt hij zijn boek in mineur, alsof Peters levenslustige pluk-de-dagmentaliteit is omgeslagen in een somber memento mori. Daar word je als lezer misschien niet vrolijk van, maar het voelt wel aangenaam levensecht.

Gay & Night , juni 2004
door Peter Steenkamer
En najagen van wind is de tweede roman van Alex Verburg. Hierin krijgt de hoofdpersoon Peter heel wat voor z’n kiezen. Het tijdschrift waarvoor hij werkt, komt in een reorganisatietornado, zijn zus overlijdt aan kanker en qua liefdesleven maakt hij de overstap van dames naar heren.
Peter interviewt als sterjournalist jaarlijks tientallen beroemdheden voor het tijdschrift Lavendel. De roman staat bol van de grote namen: Isabel Allende, Jos Brink, Julio Iglesias, Shirley MacLaine, Pater van Kilsdonk, Rutger Hauer en Rudi van Dantzig. Uitgebreid worden deze mensen geciteerd en we vernemen saillante details. Zo mag niemand het woord tot Jessye Norman richten tenzij zij daar nadrukkelijk haar toestemming voor geeft.
Niet voor niets staat voor in het boek: “Elke overeenkomst met bestaande personen of gebeurtenissen berust op toeval. De ontmoetingen daarentegen die de hoofdpersoon heeft met de bekende persoonlijkheden die in dit boek voorkomen, zijn aan de werkelijkheid ontleend.” De naam Lavendel verwijst onmiskenbaar naar Libelle waarvoor Alex Verburg heeft gewerkt. Verburg beschrijft hoe het blad zich steeds meer richt op winst en steeds minder op kwaliteit. Er komen steeds meer managers: vlotte meiden die niets kunnen maar zichzelf als goede troubleshooters beschouwen en alleen maar vergaderen. Het regent memo’s, briefings, adviezen en rapporten. Verburg schrijft: “Van de beoogde slagvaardigheid kwam niets terecht. De productietijd, die de laatste jaren dankzij moderne technieken alleen maar was afgenomen, was nu weer op het niveau van 1972.” In een paar jaar tijd vertrekken er vijftig van de zevenenzestig medewerkers.
Niet alleen op zijn werk heeft Peter het zwaar, ook privé krijgt hij nogal wat te verduren. Zo wordt er bij zus Inez kanker geconstateerd. In eerste instantie lijkt de kanker goed behandelbaar, maar uiteindelijk blijkt hij in haar hele lichaam te zijn uitgezaaid. Ingetogen wordt het voortschrijdende ziekteproces beschreven met zijn operaties, de hoop, de wanhoop en het verdriet.
En dan is er ook nog het weifelende, seksuele karakter van Peter. Hoewel hij redelijk gelukkig is met Emmy valt Peter in feite op mannen. “Het had met een oud verlangen te maken, dat al in zijn jongensjaren tot leven was gekust en dat zich nooit had teruggetrokken in de spelonken van de vergetelheid, maar permanent aanwezig was in de sluimering van zijn bestaan.” Stukje bij beetje komen we erachter welke ingrijpende gebeurtenissen Peters seksuele ontwikkeling hebben beïnvloed. Zo heeft Peter als veertienjarige jongen iets gehad met een oudere bijlesleraar, daarna is er een onbeantwoorde liefde voor een klasgenoot, gevolgd door een traumatische ervaring met een slagersjongen. Maar het “oude verlangen” blijft bestaan. Op reportage in Tanzania wordt Peter getroffen door de androgyne schoonheid van een Masai. Suggestief wordt beschreven hoe de erotische spanning tussen journalist en krijger tot ontlading komt. Uiteindelijk gooit Peter alle remmen los. Emmy pakt het sportief op: “Als je voor een man kiest, kan ik daar toch niets aan doen.”
En najagen van wind leest als een trein, bevat alle grote thema’s (Leven, Werken, Liefde en Dood) en is rijk en veelbewogen als het leven zelf.

Chroom.net
door Bert van Weenen
Inmiddels heeft Alex Verburg, die bekendheid kreeg door interviews in onder meer Libelle en een biografie over Liesbeth List, twee romans gepubliceerd met een mooie ingetogen, bedachtzame stijl. Twee jaar geleden debuteerde Verburg bij De Arbeiderspers met Het huis van mijn vader, een sfeervol verhaal over het opgroeien van een homofiele jongen in een gereformeerde omgeving. Met dit melancholiek getoonzette boek oogstte Verburg terecht veel lof in de pers en het werd diverse malen herdrukt.
Afgelopen juni verscheen Verburgs tweede roman. Met een verwijzing naar een tekst die zo’n tien keer voorkomt in het bijbelboek Prediker, luidt de titel van dit nieuwe boek: En najagen van wind. (Een titel die herinnert aan En joeg de vossen door het staande koren van Jan Siebelink.) In het verhaal komt deze tekst voor in een veelbetekenende passage op bladzijde 183-184, waarin de hoofdpersoon Peter nadenkt over zijn leven: “Hij wist niet of dat voor iedereen gold, maar puur op z’n gevoel zou hij zeggen dat zijn leven uit twee gelijke helften bestond: de heerlijkheid van zijn jeugd met de intensiteit van alle eerste keren, en de jaren die hem daarna waren gegeven, de jaren van bezonnenheid, van je staande zien te houden in een wereld waar argeloosheid genadeloos werd afgestraft. Als het allemaal niets meer werd met Lavendel [het tijdschrift waarvoor Peter werkt; BvW] en hij zich nog eens aan het schrijven van een boek zou wijden, dan moest het daarover gaan, over die eerste helft.”
Waarna een serie herinneringen volgt die eindigt met: “Na de maaltijd zou zijn vader weer ritselen door de bijbelboeken, op zoek naar een passende tekst. ‘IJdelheid der ijdelheden,’ zou hij lezen, ‘ook dit is ijdelheid en najagen van wind.'”

Het huis van mijn vader en En najagen van wind vormen een literair tweeluik over het leven van iemand als Alex Verburg – het is niet geschreven als autobiografie – waarbij de gelukkige jaren van het zondagskind Floris uit het eerste boek worden gevolgd door de vermoeiende tijd van journalist Peter bij het tijdschrift ‘Lavendel’.
De verhaallijnen over gezinsleven en homo-erotiek uit Het huis van mijn vader heeft Verburg in zijn tweede boek netjes doorgetrokken en daar aangevuld met het verhaal van de reorganisatie bij het tijdschrift Lavendel. In nostalgie is Verburg beter dan in het beschrijven van reorganisatieperikelen, vind ik, desalniettemin sluiten zijn twee romans mooi op elkaar aan en valt er in beide boeken veel te genieten. Ook de titels zijn trouwens goed gekozen: bij het huis van je vader denk je meteen aan iemands jeugd, bij het najagen van wind aan het werken voor nog meer geld en roem.
Zelf heeft Verburg het verband tussen de twee romans benadrukt door gedeelten van Het huis van mijn vader in zijn tweede boek te parafraseren of ietwat aan te vullen. Wel is het verwarrend dat de personages opeens andere namen dragen. Floris werd Peter, Olivier Olaf. Dat duwt de boeken weer wat verder uit elkaar.
Helemaal aan het eind van En najagen van wind noemt Peters moeder hem een zondagskind, wat direct verwijst naar de fraaie beginzin van Het huis van mijn vader: “Ze noemen mij een zondagskind”. Het lijkt erop dat hiermee het tweeluik is afgesloten.

De homoliefde vertoonde in Het huis van mijn vader nog tamelijk idyllische trekjes, waarbij Alex Verburg kunstig wist te balanceren op het snijvlak tussen ontroering en sentiment. De ontluikende liefde tussen Floris en zijn bijlesleraar Olivier is bijzonder overtuigend weergegeven. Als Floris op bladzijde 156 aan Olivier vraagt: “Denk jij dat ik homo ben?”, is de lezer daar allang van overtuigd. In En najagen van wind verhardt deze situatie als Peter wordt afgewezen door een jeugdvriend en op zoek naar troost in een slagerij wordt verkracht (hoofdstuk 36). Een scène die mij deed denken aan de choquerende verkrachtingsscène in de speelfilm Spetters van Paul Verhoeven en die ik maar zo-zo in het verhaal vind passen, omdat de agressieve kant van de homowereld verder eigenlijk nergens in het boek wordt uitgewerkt. Deze scène functioneert nu vooral als schokeffect, maar veertien bladzijden later is het boek al uit en de lezer blijft zitten met een onaangenaam gevoel dat volgens mij niet correspondeert met de rest van Verburgs innemende roman.
Aan het begin van En najagen van wind heeft Peter een relatie met een vrouw, Emmy. Die relatie verwatert doordat Peter ontdekt toch nog steeds op mannen te vallen. Deze seksuele onzekerheid draagt bij aan de levensechtheid van Verburgs verhaal.

Religieuze motieven zijn in En najagen van wind wat minder dik gezaaid dan in Verburgs debuutroman. Op bladzijde 77 staat een verwijzing naar Peters gereformeerde jeugd: “Hij glimlachte. Het speet hem niet, die protestants-christelijke opvoeding die hij genoten had. Het was een tijdje mode geweest er flink op af te geven, met schrijvers als Wolkers en ’t Hart voorop. De poëzie van Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied, wie zou daar nou slechter van worden? Ook toen zijn moeder na de dood van zijn vader moeizaam door de dagen ging, bond zij haar kinderen op het hart ondanks alle twijfels de tale Kanaäns niet te vergeten en God te blijven zoeken.”
In de hoofdstukken 19 t/m 21 wordt er afscheid genomen van de Zuiderkerk, die zal worden vervangen door een filiaal van Albert Heijn. En verder viel mij wat dit betreft hoofdstuk 27 op, waarin Peter als interviewer spreekt met Nico ter Linden en Jos Brink over sterven en het hiernamaals. De uitspraken van Ter Linden en Brink dient de lezer letterlijk te nemen, uitgaande van het bericht voorin de roman: “Elke overeenkomst met bestaande personen of gebeurtenissen berust op toeval. De ontmoetingen daarentegen die de hoofdpersoon heeft met de bekende persoonlijkheden die in dit boek voorkomen, zijn aan de werkelijkheid ontleend.”
Zo kan Alex Verburg in zijn tweede roman ook mooi gebruikmaken van zijn eigen ervaringen als journalist. Misschien staan er zelfs citaten tussen uit eerder gepubliceerde interviews; dat heb ik niet gecontroleerd, het is ook niet van belang voor de overtuigingskracht van het boek.

De passages waarin het gaat over de reorganisatie bij Lavendel zijn zeer herkenbaar voor mensen die zelf met een reorganisatie te maken hebben gehad. Vooral de manier waarop managers zich tijdens zo’n herstructurering van een bedrijf gedragen, is kennelijk overal hetzelfde en steeds even bedroevend. Gesprekken met vers aangetrokken leidinggevenden leveren niks op en de werknemer blijft, net als Peter in Verburgs verhaal, rondlopen met hartkloppingen, maagklachten en hoofdpijn (blz. 227-228).
Hoofdstuk 24, over een ontmoeting met Syb van der Ploeg, toen nog leadzanger van De Kast, is een gaaf hoofdstuk waarin alle verhaallijnen samenkomen. En op bladzijde 207 komt Peter tot de sombere conclusie dat hij op alle drie de fronten vast zit: “Eigenlijk hoorde hij nergens bij. Toen niet, nu niet. De familie als eenheid waartoe hij zich ooit had gerekend, bestond niet meer. Voor vrouwen was hij een onbetrouwbare partner geworden en aan de codes van de heren die elkaar de liefde beleden, kon hij niet wennen; het manifeste van hun optreden, hij wist zich er soms geen raad mee. Ook op zijn werk lag hij eruit. Zijn verzet tegen de mal van de starre formats waarin ze hem probeerden te persen, had hem de reputatie van onbuigzaamheid bezorgd. Intern gold hij als een paria omdat hij zich niet committeerde, bij zijn vakbroeders daarbuiten was hij een paria omdat hij zich committeerde aan een blad dat Lavendel heette.”

Alex Verburg kiest in En najagen van wind niet voor de gemakkelijke oplossing. Het leven valt niet mee, zo is het gewoon. Maar de gelukkige momenten weet hij wel haarscherp op papier te zetten. Ik kijk al uit naar zijn derde roman.

Toespraak bij de presentatie van En najagen van wind, 10 juni 2004
door Peter Nijssen, hoofdredacteur van De Arbeiderspers
Alles is ijdelheid, dames en heren, en de schone letteren vormen daarop geen uitzondering. Maar om nou je tweede boek En najagen van wind te noemen – dat is alweer bijna smeken om hoon en straf.
Als ik nu even uw gedachten mag raden, althans die van menigeen hier aanwezig. U denkt: ‘Klets nou niet uit je nek, vent! En najagen van wind is helemaal niet het tweede boek van Alex Verburg.’ Maar ik denk: ‘Dat weet ik ook wel, stelletje wijsneuzen. Het is al het derde boek van Alex bij de AP, het is al het vierde in dit huis, en het is op z’n minst zijn vijfde in totaal.’
Als ik het heb over het tweede boek, dan heb ik het over het tweede boek in de ogen van de zo gevreesde litteraire kritiek. Dan heb ik het erover dat dit boek door de HH critici gezien zal worden als de opvolger van het zo goed ontvangen en meermaals herdrukte romandebuut Het huis van mijn vader. Wanneer En najagen van wind door de kritiek ergens mee zal worden vergeleken, dan is de kans groot dat dit zal zijn met Het huis van mijn vader. En najagen van wind is het tweede boek, excuus, de tweede roman van Alex.
Een boek met een gedurfde, naar Prediker verwijzende titel (‘alles is ijdelheid en najagen van wind’), maar ijdelheid (in de zin van leegheid) kan Alex met dit boek bezwaarlijk aangewreven worden. De vrees voor het tweede boek, die zoveel auteurs doet vastlopen, tot wanhoop dan wel ten val brengt of tot meesterlijke mislukkingen – die vrees is in dit geval volkomen ongegrond. Niks geen leegte in deze nieuwe roman, niks geen bloedarmoede, herhalingsdrang. Wat aan En najagen van wind juist zo opvalt is de meerstemmigheid. De nieuwe roman van Alex Verburg bevat meerdere verhaallijnen, een polyfonie aan motieven en een heel conglomeraat aan uiteenlopende ervaringen.

Wie de roman begint te lezen denkt aanvankelijk dat het boek zal gaan over de Werdegang van een man op middelbare leeftijd en diens twijfels over zijn seksuele identiteit. Maar algauw heb je de indruk dat dit maar een marginaal thema is en vermoed je terecht te zijn gekomen in het boeiende verhaal over het wel en wee van een journalist die een grote reputatie heeft verworven als interviewer van nationale en internationale bekendheden. Dat vermoeden wordt echter alweer snel ondermijnd doordat de hoofdpersoon diverse ontmoetingen heeft met andere personages: zijn huidige geliefde, zijn ex-geliefde, zijn geliefde zus, zijn minder geliefde zus. Gaat het om een man in zijn verhouding tot de diverse vrouwen die een rol spelen in zijn leven? Ja, ook, maar op het moment dat je je dat wellicht begint te realiseren, zit je alweer in een heel ander chapiter, en dat blijkt dan gaandeweg de dynamische kern van het boek te zijn: een reorganisatie.
De verteller van dit boek werkt voor een blad dat gevestigd is in, ik citeer, ‘een blokkendoos die hoog uittorende boven het overdekte winkelcentrum dat ertegenaan was geplakt’ en dat als de zon begon te schijnen ‘al zijn antracietgrijze jaloezieën als op bevel [liet] zakken’ en dan de aanblik bood van ‘zielloze catacomben waar somberheid regeerde in plaats van frivole creativiteit’. Gelukkig hoeft de verteller annex journalist er niet vaak te zijn (hij is meestal op pad en werkt thuis), want die zwartgallige beschrijving heeft iets profetisch. Het reusachtige, beursgenoteerde concern waarvan Lavendel, zoals het blad heet waarvoor hij werkt, deel uitmaakt, dwingt het blad immers tot een reorganisatie. Of nee, sorry: ‘Men sprak liever van een nieuwe structuur die nodig was “om als organisatie slagvaardiger te kunnen opereren”. Er werden commissies gevormd en voorlichtingsmiddagen gegeven, het zachte masseren was begonnen.’
Geef toe, dames en heren, hier wordt het boek van Alex Verburg meer dan herkenbaar. En zeker voor de pakweg zestig procent van degenen onder u die zelf een bestaan leiden of geleid hebben als kantoorpik annex loonslaaf. Maar echt, The Office, de onlangs uitgezonden Britse televisieserie over de biotoop die kantoortuin heet waarvan velen van u wel een aflevering zullen hebben gezien, is er niks bij.
Neem nou het wezen Hannah Fruyt dat op zeker moment bij Lavendel wordt aangesteld als aanjaagster. U ként haar niet echt, maar u herkent haar écht wel: ‘Hannah was iemand van de harde lijn; iemand die graag mensen uitspeelde, tweedracht zaaide, want, zo beleed ze openlijk, ruzies hielden de geest scherp.’
Ach beste mensen, het is allemaal zo huiveringwekkend herkenbaar dat je ervan moet snikken en grinniken tegelijk.
Er komt een consultancy-bedrijf dat de zogenaamde kaasschaafmethode introduceert: van alles een beetje minder en van sommige dingen (kerstpakket bijvoorbeeld) helemaal niks meer. Maar even later is er wel geld voor een heel blik managers, ik citeer, ‘wier levensvervulling bestond uit het aansturen van andere mensen, die het werk mochten uitvoeren – wat ze toch al deden. Een hele laag werd er geschoven tussen uitgever en hoofdredactie enerzijds, en de redacteuren, vormgevers en fotografen anderzijds. Voor Lavendel waren dat er vijf. Vijf leuk ogende meiden. […] Sinds de komst van deze managers, die tripjes naar New York maakten om elkaar beter te leren kennen, werden er aan de lopende band vergaderingen uitgeschreven. Interviews heetten voortaan “Projecten”. Voor elk interview werd er een “Productie Team” samengesteld. Dat productieteam vergaderde, of nee, “Peeteede”: “Kun jij ook als we morgen om elf uur peeteeën?”‘ En zo gaat dat op uiterst hilarische wijze verder, met als een van de hoogtepunten, een pastichemail van de verteller/journalist in antwoord op een in soortgelijke zwamstijl geschreven e-mail van een van die managers.

Maar de dynamische kern van het boek is niet waar het in wezen om draait, merk je wanneer je eenmaal de helft van het boek gepasseerd bent. Zoals in het leven brengt dit boek de lezer ook pas in de tweede helft werkelijke wijsheid. En dan wordt En najagen van wind ineens een soort existentiële roman, en ik zeg dat zonder een spoor van ironie. Het wordt dan een boek over de genadeloosheid van het leven, over de onmogelijkheid van duurzaam geluk, over de onherbergzaamheid van onze tristesse.
En dan blijkt het toch nog een boek te zijn over vooral de vrouwen in het leven van deze man (en tel daar dan maar de figuur van de moeder nog bij op), dan blijkt het toch die roman te zijn over het grillige traject van een als zeer essentieel ervaren loopbaan, dan blijkt het toch de roman te zijn over een man die vertwijfeld op zoek was naar zijn ware seksuele identiteit (waarmee hij ten gevolge van een traumatische ervaring in de adolescentie jarenlang worstelde), en dan blijkt het tóch te gaan over het najagen van wind, over leegte, en over de dood, want de hartverscheurende kern van dit boek zit zonder twijfel in het ziekteproces, de aftakeling en dood van de zus van. Peter, want zo heet hij.
Het is niet om die reden dat ik zeg dat het duidelijk moge zijn dat de redacteur van het nieuwe boek van Alex Verburg om diverse redenen enthousiast is geworden over En najagen van wind. Ik heb er alle vertrouwen in dat velen dat enthousiasme binnenkort met mij zullen delen.

Recensies

 

Judith Koelemeijer:
Alex Verburg komt in zijn interviews op een heel terloopse manier prachtig tot de kern.

Boudewijn de Groot:
Wat ik vooral mooi aan je bundel vind, zijn de verschillende ’tonen’ en
‘kleuren’ van de gesprekken, afhankelijk van de persoon, maar toch met
behoud van een soort eenheid die jij erin hebt weten aan te brengen. Bibeb kon dat ook zo goed en jij hebt er al evenveel kaas van gegeten.

CLK Boekhandelsgids, september 2003
Verburg weet in een gesprek een vertrouwelijke sfeer te creëren, waarin ook sterven, rouw en vergankelijkheid aan de orde kunnen komen. De lezer van Gelijk het gras luistert geboeid mee als Verburg praat met Lea Rabin, prinses Irene, Simon Wiesenthal, Annie M.G. Schmidt, Marike de Klerk en de Zangeres zonder Naam. Hoe verschillend deze mensen ook zijn, in hun gedachten en gevoelens over de vergankelijkheid, het centrale thema van de bundel interviews, komen ze vaak dicht bij elkaar. De geïnterviewden laten een staalkaart van gelovigen en niet-gelovigen zien: een rustgevend niets na het sterven, reïncarnatie, een hemels menselijk weerzien en een hemel als woonplaats van God de Vader. Sommige interviews maken stil van indruk, andere stil van verbijstering. Gelijk het gras als kennismaking met de moderne wereld.

Gay Krant, mei/juni 2003
door Rits de Wit
Gelijk het gras is een verzameling juweeltjes van interviews met binnenlandse en buitenlandse prominenten. […] Alex Verburg blijkt in staat – mede dankzij de combinatie van zijn grote taal- en luistervaardigheid – zijn lezers te betrekken bij bijzondere ontmoetingen en gebeurtenissen.

Reformatorisch Dagblad, 18 juni 2003
door Michiel Bakker

Het thema vergankelijkheid komt niet in alle hoofdstukken even duidelijk terug. De gesprekken geven al met al wel een beeld van hoe er in diverse geledingen van de samenleving over dit onderwerp wordt gedacht, wat vaak weinig stichtelijk is.

Nederlandse Bibliotheek Dienst, 15 mei 2003
Verburg geeft zijn gesprekspartners de gelegenheid zich te uiten over wat hun wezenlijk raakt(e) in hun leven: jeugdervaringen, liefde, relaties, echtscheiding, beroepsleven, vergankelijkheid, dood. De titel duidt op slechts een van de thema’s. […] Dat maakt het boek niet minder, want iedereen kan in de gevoelens en belevingen van de ondervraagden eigen zielenroerselen ontdekken. Dit betreft soms ook het religieuze, het leven na de dood, God. […] Ons land blijkt lang niet zo ongelovig als men wel eens denkt.

de Volkskrant, 11 april 2003
door Clara Strijbosch
Bloemetjes op een koektrommel. Zo ziet het plaatje eruit op de omslag van Alex Verburgs Gelijk het gras – Interviews over vergankelijkheid. [Dit “plaatje” betreft het beroemde Rasenstück uit 1503 van Albrecht Dürer.] De interviewer legt meteen zijn geloofsbrieven op tafel. Interviewers moeten luisteren, echte belangstelling tonen […]. Het zou ook het arbeidsvoorschrift kunnen zijn voor een maatschappelijk werker. […] Het voordeel van deze benadering is dat de interviewer niet voortdurend in beeld gaat staan zodra de geïnterviewde een mond opendoet. Het nadeel is dat de interviews alleen maar de moeite waard zijn als de gesprekspartners [zoals daar zijn: Isabel Allende, Annie M.G.Schmidt, Marten Toonder, Toon Hermans, Simon Wiesenthal, Lea Rabin, Connie Palmen, Cecilia Bartoli, Rudi van Dantzig, Marga Minco, Eli Asser, Mary Dresselhuys, Irene van Lippe-Biesterfeld, Pater van Kilsdonk, Nico ter Linden] van zichzelf genoeg te vertellen hebben.

NeerlandiNet Zuid-Afrika, 31 maart 2003
door Hendrik-Jan de Wit

Alex Verburg is een begenadigd interviewer. Hij heeft een groot aantal bekende wereldburgers gesproken […] zoals Marike de Klerk, de vrouw van de Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar en oud-president Frederik Willem de Klerk. Ze werd in 1994 door Verburg geïnterviewd; vier jaar later verlaat haar man haar en op 3 december 2001 wordt zij beroofd, neergestoken en gewurgd in haar appartement in Kaapstad. Juist dit interview, met deze informatie, is één van de schrijnendste. Ze heeft haar hele leven in dienst gesteld van haar man en lijkt zichzelf helemaal te vergeten. Daarnaast spreekt ze haar hoop voor de toekomst van Zuid-Afrika uit:
‘Onze wetten waren vernederend. Dat zijn we gaan inzien en daar vragen we vergeving voor. Maar hoelang wil de wereld ons nog vergeving horen vragen? We moeten door. Want er is nu democratie, maar daarmee zijn niet alle problemen in het land meteen opgelost. We moeten ons richten op de toekomst. Ons leven is maar kort, gelijk het gras – kent u die psalm? “Die mens, soos die gras is sy dae; soos ’n blom van die veld, so bloei hy. As die wind daaroor gaan, is dit nie meer nie en sy plek ken hom nie meer nie …” Dit land heeft ons zoveel te bieden, er is zoveel hoop onder de mensen. Laten we daar wat mee doen.’
De vergankelijkheid en de relatie met de dood bindt de verschillende interviews met elkaar. Verburg weet in een juiste dosering van vragen de geïnterviewden prachtig te portretteren.

Aukje Holtrop in De Ochtenden (VPRO), 14 maart 2003:
Alex Verburg heeft werkelijk iedereen die je maar kunt bedenken geïnterviewd. […] Ook prinses Irene. […] Hij vraagt haar onder meer naar de gedragscodes in haar omgeving, […] of dat niet een strijd was en moeilijk. En dan zegt zij: ‘Ja, maar die strijd geldt toch voor iedereen? We zijn toch allemaal opgevoed in een bepaalde familie- of kerkcultuur, waardoor het lastig is als je keuzes maakt die je op een andere route brengen?’
En dan vraagt die man: ‘Ik heb de indruk dat het bij u net wat ingewikkelder ligt.’
‘Misschien. Totdat het je duidelijk wordt dat het juist ongehoorzaam is als je je wel voegt naar die regels en niet naar je innerlijke weg. Wie ben jij om tegen je innerlijke weg in te gaan?’
‘Zijn wij onze achterban verantwoording schuldig?’
‘Eigenlijk niet. Maar ik ben er wel toe geneigd mijn keuzes uit te leggen. Omdat je het wilt verzachten.’
Dat vond ik wel mooi.

Sp!ts, 14 maart 2003
door Eline Verburg
Interviewers zijn grofweg in te delen in twee categorieën: zij die met scherpe vragen hun gesprekspartner onthullende uitspraken ontlokken, en zij die zich bescheiden opstellen en met hun begripvol luisterend oor de diepste zielenroerselen van de geïnterviewde naar boven halen. Tot de laatste groep behoort zonder meer Alex Verburg. […] Verburg is de volledige tegenpool van een ondervrager als Ischa Meijer, maar met een resultaat dat staat, zoals blijkt uit zijn interviewbundel Gelijk het gras. […]
Gelijk het gras bevat gesprekken met grote persoonlijkheden, van wie ons al een aantal is ontvallen: Toon Hermans, Mary Servaes-Beij – de Zangeres zonder Naam, Sylvia Millecam, Marike de Klerk – de echtgenote van de Zuid-Afrikaanse oud-president De Klerk, en Annie M.G. Schmidt. Vooral het gesprek met laatstgenoemde is bijzonder; Verburg sprak met haar slechts een maand voor haar dood in mei 1995. Min of meer toevallig werd het daardoor haar allerlaatste interview. De journalist bezocht Annie M.G. Schmidt om haar iets te vragen over de bevrijding van Zeeland, op dat moment vijftig jaar geleden. Maar het draait uit op een gesprek over Annies naderende dood:
‘Ik heb de twijfel niet ervaren, maar ik kan me wel voorstellen dat die komt. Het ligt er dan ook nog aan op welk moment van de dag je doodgaat. Als het ’s morgens om zes uur gebeurt, zal ik absoluut twijfelen, denk ik: gromgrom, de hel! Maar ’s avonds om een uur of zes, als ik lekker met een wijntje bij de radio zit, dan denk ik: o, wat heerlijk dat er een eind komt aan mijn leven, wat heerlijk, wat verheug ik mij daarop! Wat ik nou wel jammer vind, dát mis ik erin, is dat je dan niet meer kunt zeggen: “Hè hè, het is gebeurd.”‘
Tot het laatste moment een grote geest. Maar dat valt voor veel van de geïnterviewden te zeggen. Vooral de zogeheten echte bejaarden (Albert Mol, Mary Dresselhuys, Marten Toonder) spreiden grote wijsheid tentoon als het om de zin van het leven gaat. Ze zijn berustend, maar niet uitgeblust, vinden de moderne tijd te druk en te snel, maar zijn wel met hun tijd meegegaan. Niemand wíl dood, maar de echte grote doodsangst is weg. […]

Pater Jan van Kilsdonk S.J.:
Met ontroering heb ik je interviews gelezen, inclusief het gesprek met mij. “Ontroering” is wel een héél gewoon woord, maar dat ik een gedrukte tekst met vochtige ogen lees, komt toch niet vaak voor. En betekent een hoge bewondering, ja ook verwondering over een unieke, zeer zeldzame kwaliteit van je teksten. Die ontroering over de intelligente innigheid van vele van deze gesprekken vermindert niet mijn aandacht voor de ongewone scherpzinnigheid van vele van deze interviews, bijvoorbeeld het gesprek met Nico ter Linden. Je begrijpt dat ik besef hoe precair ook deze onderwerpen, vragen en antwoorden zijn. De meeste journalisten stellen mij bij deze onderwerpen teleur. Jij verrast mij. Je meesterschap als interviewer is indiscutabel.

Mare Nieborg in Nederland komt thuis (KRO), 3 maart 2003:
Geen harde interviews, mooie interviews. Aangrijpende interviews. Met bijzondere mensen die bijzondere uitspraken doen.

Recensies

 

Trouw, 8 juni 2002
door Walter Kraut
‘Ze noemen mij een zondagskind,’ zegt de elfjarige Floris van Zevenhoven op de eerste bladzijde van Alex Verburgs debuutroman Het huis van mijn vader. ‘Dat komt omdat ik op een zondag geboren ben, maar ook omdat ze mij een gelukkig kind vinden, denk ik.’ Anders is het 200 bladzijden verderop in het boek (en circa vier jaar verder in de tijd). De achterflap verraadt het al een beetje: ‘De dood van zijn vader en de liefde van een volwassen man ontregelen zijn bestaan en doen hem voorgoed zijn onschuld verliezen.’ Het zijn nogal grote onderwerpen, maar Verburg gaat er subtiel mee om. Het huis van mijn vader maakt de liefde tussen een minderjarige tiener, Floris, en een man van achter in de twintig, zijn bijlesleraar Olivier, geloofwaardig en begrijpelijk.
Floris groeit op in een prototype burgerlijk gezin, in de eerste jaren van het hippietijdperk. ‘Mijn moeder vraagt of m’n vader de markiezen van de erker en die bij de openslaande deuren wil laten zakken. Anders verschieten de meubels. Gezellig, de markiezen!’ De frictie tussen oude en nieuwe idealen vormt de ideale achtergrond om de veranderingen in Floris’ leven te beschrijven. Hij staat overal een beetje tussenin. De gezelligheid van vroeger bestaat na de dood van zijn vader niet meer en in de vrijheid van de jaren zestig kan hij net niet helemaal zijn draai vinden. Alleen bij Olivier komt alles samen, zowel de geborgenheid als het anti-burgerlijke, maar het is tegelijkertijd een relatie die niet voort kan bestaan.
Zowel het tijdsbeeld als de coming of age van Floris is prachtig beschreven. Verburg bouwt alles rustig en secuur op, op een manier die bijna klassiek aandoet.

NRC Handelsblad, 26 juli 2002
door Arjen Fortuin
Het boek is interessant doordat Verburg de naïviteit van Floris en de schoonheid van de liefde van begin tot einde laat overheersen. Zoals Tessa de Loo het zegt in de door de uitgever verstrekte persinformatie: ‘Het huis van mijn vader is een ontroerende geschiedenis over onschuld: hoe je die kunt bewaren, zelfs als je haar verloren hebt.’

Tertio, 7 augustus 2002
door Freddy De Schutter
Een invoelende roman over een relatie tussen een mentor en zijn pupil, die volledig wars is van valse pathetiek en sensatiezucht. Die prestatie levert de voormalige Nederlandse journalist Alex Verburg in zijn debuutroman, Het huis van mijn vader.

Een gevoelige en schrandere jongen, begiftigd met een rijke emotionele intelligentie, groeit op in een streng gereformeerd protestants gezin. De vader is het type hemelbestormer die met een superieure air het leven naar zijn hand wil zetten, maar daar kennelijk niet altijd in slaagt. De moeder is praktisch aangelegd en heeft een zekere neiging tot bitterheid. Zij moet zeven kinderen grootbrengen – zeven kinderen die zeven verschillende wegen bewandelen.
De hoofdfiguur Floris loopt zo’n beetje verloren in dat grote gezin. Vooral de oudere dochters spelen de hoofdviool. Hij is nog geen twaalf als zijn vader na een korte ziekte aan de gevolgen van een hartkwaal sterft.
Later, op de middelbare school, loopt het mis. Floris moet privé-lessen nemen, wil hij slagen voor zijn eerste jaar. Zijn mentor, een midden twintiger, is diep onder de indruk van de jonge Floris, die kennelijk gedoemd is eeuwig tussen wal en schip te hangen. Tijdens een tochtje met een roeiboot hebben ze hun eerste seksuele contact. Hun relatie houdt jaren stand, tot ze in tragische omstandigheden tot een abrupt einde komt.
Kortom, een boek waaraan je met een zekere reserve begint, wegens het déjà vu-effect. Een strenge opvoeding in het teken van religieuze waarden, verzet daartegen, waar hebben we dat nog gehoord? […]
Soms sorteren vooroordelen het tegenovergestelde effect. Dit boek is in zijn soort een revelatie. Het trapt nergens in de openstaande val van een verkrampte aanklacht tegen wantoestanden in strenggelovige milieus, het bezondigt zich niet aan goedkope jacht op sensatie. Het vertelt een interessante en vaak ontroerende geschiedenis. Zonder valse pathetiek, en met, jawel, een grote emotionele intelligentie.
Dit boek klaagt niets aan, het toont evenmin iets aan, tenzij de, momenteel niet zo lekker in de markt liggende overtuiging, dat een pedofiel gekleurde relatie niet noodzakelijk met perversiteit en kindermisbruik te maken hoeft te hebben. Tussen Olivier Santos en de dertienjarige Floris groeit een oprechte liefde, waarbij de dominante partij iedere keer opnieuw de zwakkere schakel van de relatie volop de kans en de vrijheid geeft om zich aan de exclusieve vriendschap te onttrekken.
Toch keert Floris na korte aarzelingen altijd naar zijn geliefde terug. Het is duidelijk dat Floris in Santos een substituut zoekt voor de vader die destijds zijn steun en het enige klankbord was in zijn benepen bestaan.
Later ook voor een dierbare oudere broer die, zoals dat in het leven gaat, zijn eigen weg zoekt en niet meer voor de jongere Floris beschikbaar is.

Het boek heeft niets van de patserige ‘kijk eens wat ik allemaal durf te schrijven’-stijl die vaak aan dit soort geschriften kleeft. Het geheel kun je nog het best omschrijven als een melancholisch clair-obscur waarbij de verteller soms evenveel verzwijgt als vertelt.
Of dit boek autobiografische wortels heeft, weet ik niet en ik hoef het ook niet te weten. De hoofdzaak is dat we met een authentieke roman te maken hebben. Alleen de ontknoping lijkt mij wat geforceerd, maar dit kleine manco doet niets af aan de grote kwaliteit van het geheel.

de Volkskrant, 3 mei 2002
door Aleid Truijens

Wie over een of meer eeuwen terugkijkt op de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw, ziet een stoet van kleine jongetjes. In het trivialere genre heten ze Bartje, Merijntje, Pietje, Ciske of Kruimeltje – boefjes, maar lief en o zo dapper – in de literatuur heten ze Elmer, Richard, Maarten of Nathan. […] Het genre heeft er in deze eeuw weer een vertegenwoordiger bij: Alex Verburg, journalist, en biograaf van Liesbeth List, schreef Het huis van mijn vader. […] Het gekke aan dit debuut is dat het heel aardig is voor zover Verburg schrijft over wat níet nadrukkelijk het thema is van zijn boek. Met gemak, in een simpele, ietwat kinderboekachtige stijl voert hij je binnen een groot, rommelig en gezellig gezin. Er is gekibbel, rivaliteit en puberleed. Ruzies over lang haar en uitgaan. Onvergetelijke middagen in een roeiboot. Overtuigend, met goed lopende dialogen wordt dit gezinsgeluk neergezet. Een gezin in de jaren zestig, waarvan de leden naar buiten willen breken, in de zekerheid dat ze altijd op het warme nest kunnen terugvallen.

Algemeen Dagblad, 23 mei 2003
uit een interview met Jan Eijkelboom

Welk boek ligt er op uw nachtkastje?
Dat zijn er twee: Arabia deserta van Charles M. Doughty, een 19de-eeuws reisverslag van iemand die door de woestijn van Arabië heeft gezworven. En Het huis van mijn vader, een debuut van een jonge schrijver, Alex Verburg.
Waarom leest u juist dit boek?
Het boek van Verburg lees ik omdat ik in de jury zit voor de Dordtse debutantenprijs en ik vijf boeken moet selecteren. Ik vind Het huis van mijn vader echt een prachtig boek. Het gaat over een gelukkige jeugd, niet die zwartkijkerij die je zo vaak hebt. Een verademing. Ik hoop dat hij wint.

Het Parool, 3 mei 2002
door Daniëlle Serdijn

Dat het schrijven Verburg niet wezensvreemd is, is te zien aan zijn literair debuut, Het huis van mijn vader, waarin niet één van de zinnen hapert, niet één eruitziet alsof er moeilijk over is gedaan. Dat Verburg schrijft, heeft iets vanzelfsprekends. De vraag is alleen of dat noodzakelijk literatuur moet zijn. Of, meer in het bijzonder, of het dit boek had moeten zijn. Het huis van mijn vader is een roman waarin nogal wat echo’s weerklinken van andere romans, zonder dat ergens in het verhaal overtuigend blijkt dat dat de bedoeling was. […] Boeken van auteurs als Gerard Reve, Rudi van Dantzig, Paulo van Vliet, maar ook Adriaan van Dis en, uit België, Joseph Pearce komen op z’n minst even in de herinnering. […] Wat heeft dit boek meer te bieden aan commentaar op de jaren vijftig dan we in De Avonden (1947) al lazen?

Nederlandse Bibliotheek Dienst, 13 juni 2002
De jaren zestig zijn zelden zo intiem en beeldend opgeroepen. De homo-erotische ervaringen worden met veel warmte en begrip, ook voor de complicaties, weergegeven. […] Een meeslepend debuut, met liefde en zorg geschreven, nergens aanstootgevend of controversieel.

Yves Van Durme in Volgeboekt (Vlaamse Radio- en Televisieomroep), 25 mei 2002:
Je krijgt een soort van eerste deel met hoofdstukken vol anekdotes, mooie anekdotes, die op een bijzonder fijne manier de vaderfiguur creëren en evoceren, want je voelt dat die Floris bijzonder scherpzinnig naar zijn vader keek. Het zijn vooral de details die de vaderfiguur mooi uittekenen. […]
In het tweede deel wordt Floris geconfronteerd met een privé-leraar. […] En die privé-leraar wordt verliefd op de jonge Floris. […] Dan voel je hoe alles toegespitst wordt op die lichamelijke ontluiking, de ontluiking van lichamelijke gevoelens, de seksualiteitsbeleving. Een confrontatie ook met de liefde, laten we zeggen de verrukking en verleiding door datgene wat het lichaam kan bieden. […] Maar die leraar is ook zo fijnzinnig dat hij zijn leerling niet verplicht tot iets en hij laat langzaam maar zeker, zeer erotiserend eigenlijk, hem proeven van de mogelijkheden van de lichamelijke liefde. […]
Ik wil het boek voorstellen omdat het zo meeslepend en intrigerend is geschreven, ook zo openhartig wat betreft thematiek. […] Je voelt dat de auteur aardig overweg kan met de pen. Je voelt dat hij ontzettend veel levenservaring heeft opgedaan, ook via zijn interviews als journalist. Hij zal die waarschijnlijk prachtig gebruikt kunnen hebben. Ik kan me voorstellen dat vele mensen dit boek graag zullen lezen, omdat het zo openhartig is en ook mooi en vlot geschreven.

Tessa de Loo: Alex Verburg put uit een benijdenswaardig geheugen, waardoor de jaren vijftig en zestig herleven tot in de kleinste zintuiglijke details. Telkens weer denk je: ja, zo was het! […] Het huis van mijn vader is een ontroerende geschiedenis over onschuld: hoe je die kunt bewaren, zelfs als je haar verloren hebt.

Arthur Japin: Een schitterend boek.

Sp!ts, 26 april 2002
Sentimenteel is Het huis van mijn vader allerminst, ontroerend des te meer.

Sarah Verroen, De Avonden (VPRO): Zeer mooi en zorgvuldig geschreven.

Constant Meijers in Knetterende Letteren (NPS), 9 mei 2002: Heel zuiver beschreven, omdat Alex Verburg zó over de taal kan beschikken … Op de ene bladzij exuberant, dan weer klein en breekbaar.

sQueeze, april/mei 2002
Een man van 27 met een jongen van 14: dat riekt naar pedofilie, maar hun relatie wordt zo liefdevol beschreven, dat eventuele gewetensbezwaren geen vat op je krijgen. Een aangrijpend boek.

Wieke Biesheuvel, Libelle nr. 20, mei 2002:
Een feest van herkenning. Ik zie mijn jeugd terug, de jaren vijftig en zestig, vol ragfijne details, als een pentekening met Oost-Indische inkt. […] Als ik het boek uit heb, hou ik van die jongen. Ik heb moeten lachen en huilen, en blijf ontroerd achter. […] Leefden mijn ouders nog maar, en hun vrienden. Dan gaf ik ze dit boek. Er zou een wereld voor ze opengaan.

Robert Long: Een boek dat iedereen zou moeten lezen.

Edgar Vos: Ik heb Het huis van mijn vader met buitengewoon veel plezier gelezen. Ik vond de jongen een sympathiek en herkenbaar personage in een mooi verhaal van verleiding, onopgesmukt en warm verteld met exact de juiste sfeerbepaling van het beschreven milieu in die jaren.

Boris Dittrich: Ik heb Het huis van mijn vader in 5 uur en 10 minuten gelezen. Normaal houd ik zoiets natuurlijk niet bij, maar ik begon te lezen toen we van JF Kennedy Airport opstegen. Ik hield de tijd bij, omdat ik bang was dat de vlucht te kort zou duren, zo gegrepen was ik door het verhaal. […] De schrijfstijl is dromerig en tegelijk helder. En de karakters zijn zo levensecht beschreven, dat ik na het lezen van het boek dacht: hoe zou het met Floris verder gegaan zijn? […] Dit boek verdient een groot lezerspubliek en Verburg een prijs.

Een lezer uit Bussum: Dit prachtige verhaal steekt af bij de meeste boeken die ik rond dit thema heb gelezen, door de subtiliteit waarmee de voor de ikfiguur zo ingrijpende ervaringen worden beschreven. Ik ben ervan overtuigd dat dit boek van grote betekenis is voor de echte emancipatie en integratie van homoseksuelen in onze samenleving. Mijns inziens ten onrechte wordt er gedaan of dit al is bereikt.

Rozemarijn Esselink (Deviant): Herkenning vanaf de eerste zinnen. Het was meer dan lezen: ik ging een beetje leven met dit boek, het ontsloot een gedeelte van mijn geschiedenis, en het toonde me de continuïteit van een leven in het verband van de familie, de tijd, de plaats, de kerk, de school. […] Dit boek verdient het om vertaald te worden in alle talen van de wereld.

Gert-Jan Dröge: Ik heb het zelfs helemaal uitgelezen. En vond het nog mooi ook.

Marie-Cécile Moerdijk: Ik heb er onuitsprekelijk van genoten. Het is, net als Maks De eeuw van mijn vader, een tijdsdocument. Het huis van mijn vader is een boek dat ik nooit meer kwijt wil.

Bredero Boeken Santpoort, mei 2002
door Han Haagsman

De roman Het huis van mijn vader is het literair debuut van Alex Verburg. Een debuut dat ik met veel plezier heb gelezen. Het verhaal gaat over Floris die opgroeit in een typisch Hollands gezin in de jaren vijftig en zestig. Het zal dan ook wel aan mijn eigen leeftijd liggen dat het boek, juist in de details, zoveel herkenning oproept. Op een mooie en soms ontroerende wijze vertelt de schrijver het verhaal van de opgroeiende jongen, voor wie het geluk dichtbij ligt, maar die met name na de vroege dood van zijn vader geconfronteerd wordt met een wereld die niet altijd even vriendelijk of begrijpelijk is. Een besliste aanrader voor (mannelijke) generatiegenoten die zelf soms ook enigszins weemoedig terugdenken aan hun eigen jeugd.

Athena’s Boekhandel Groningen, juni 2002
door Han Borg

Aidan Chambers (Dance on my grave) en Edward van de Vendel (De dagen van de bluegrassliefde) gingen hem voor: ook zij schreven een roman over de ontwikkeling van een jongen tot homoseksuele adolescent. Alex Verburg voegt zich moeiteloos, en met veel succes, in dit rijtje. Ik heb Het huis van mijn vader in één dag uitgelezen. Niet omdat het een gemakkelijk boek is, maar omdat de vlotte, meeslepende stijl van het boek en de thematiek daartoe uitnodigen.

Het verhaal begint in de omgeving van Den Haag, waar de hoofdpersoon, Floris van Zevenhoven, de op een na jongste in een zeven kinderen tellend protestants gezin, opgroeit. Vader is schrijver/journalist, moeder zorgt voor al het wel en wee van de familie, en maakt in de loop van het verhaal een voorzichtige emancipatie door. Kleine en grote drama’s spelen zich in dit boek af, zoals een zus die niet wil deugen en de vroegtijdige dood van de vader. Floris van Zevenhoven heeft tot het moment van het overlijden van zijn vader een tamelijk gezapig leventje, daarbij beurtelings verwend en gecorrigeerd door de andere gezinsleden. De breuk in zijn leven wordt gevormd door de vrij plotselinge dood van zijn vader, maar meer nog door één van de directe gevolgen daarvan, namelijk: de noodzaak van het krijgen van bijlessen om zich tenminste te handhaven op de middelbare school. De bijlessen worden gegeven in een huiswerkinstituut door een jonge man (Olivier Santos) die zich al gauw over het lot van Floris ontfermt. Er groeit een vriendschap, die niet anders kan worden omschreven dan als een relatie tussen een jonge puber (Floris) en een jong volwassene (Olivier). Een thema, waarover de laatste jaren slechts in negatieve zin geschreven lijkt te worden: dergelijke relaties vullen de krantenkolommen vooral omdat er sprake zou zijn van ongelijkheid, en daarmee verwerpelijkheid van het bestaan ervan. En het valt niet te ontkennen: wanneer een 13-jarige een (erotische) verhouding krijgt met een 23-jarige, dan zijn aan het begin van de 21e eeuw de rapen gaar.

Hoe anders was dat niet in – pak ‘m beet – het jaar 500 voor het begin van de Chistelijke jaartelling? Jonge adolescenten in Griekenland werden geacht zich te mengen (‘misgein’ in het Grieks, wat zowel ‘mengen’ als ‘vrijen’ betekent) met jongens van 12, 13 jaar. Dit soort relaties was vooral bedoeld om de jongste van het stel te initiëren in de wereld van de volwassenen, hem te leren voor zichzelf op te komen, trouw en kameraadschap te ontwikkelen. De erastes (de jong volwassene) en de eromenos (de knaap) vertrouwden elkaar en gingen volledig in elkaar op. Prachtige scenes op Griekse vazen, dialogen in het werk van Plato, graffiti op rotsen op het eiland Santorini: ze getuigen allemaal van een ons inmiddels vrijwel vreemde pedagogische relatie tussen leraar en leerling, tussen liefhebber en geliefde. Volgens goed bijbelse traditie is er echter in het huis van de Vader ook na de geboorte van Christus (hier dus: in de protestantse traditie) plaats voor mensen en relaties tussen mensen van allerlei slag en soort. Verburg weet in zijn boek zo’n relatie weer aannemelijk te maken. Floris krijgt alle gelegenheid zich los te maken van Olivier: hem wordt telkens een vluchtweg aangeboden.

‘Moet ik stoppen?’ Ik voel zijn adem in mijn oor. ‘Nee.’ Ik weet niet of ik dit wil, maar ik weet wel dat ik niet wil dat hij stopt. In deze dialoog staat de kern van het boek samengevat: de hoofdpersoon is nog onzeker over zijn seksuele oriëntatie, maar geeft wel toe aan een diep gevoelde wens om geïnitieerd te worden in de wereld van de liefde tussen mannen. Het komt tot een verhouding die zich steeds meer verdiept, zonder ooit geheel gelijkwaardig te worden: daarvoor is het leeftijdsverschil tussen Floris en Olivier te groot, zijn de ervaringen in het leven te verschillend. En aan het eind van het boek gebeurt het onvoorstelbare: de dood scheidt erastes en eromenos, zoals Magere Hein ook eerder in het boek de geliefde vader het leven ontnam. Floris zal opnieuw zijn eigen weg moeten zoeken.
Het bovenstaande zou gemakkelijk tot een tranentrekker eerste klas hebben kunnen uitgroeien, en waarlijk: Verburg weet af en toe zijn lezers tot op de rand van het sentimentele mee te nemen. Maar hij gaat – wat mij betreft althans – nooit over die rand heen. De dialogen zijn echt, de stijl is vlot, de situaties zijn geloofwaardig. Maar het belangrijkste is dat Verburg erin slaagt om aannemelijk te maken dat zulke relaties kunnen (moeten?) bestaan. Voor een verhouding tussen Floris en Olivier is ook plaats in het huis van de vader, hoewel ik ervan overtuigd ben dat Floris’fysieke vader het nooit had goedgekeurd wanneer hij zou hebben geweten van de verhouding tussen Floris en Olivier.
Is Het huis van mijn vader een jeugdboek, zoals De dagen van de bluegrassliefde? Ik vind dat het boek heel goed gelezen zou kunnen worden door jongeren in de leeftijd van 14-18 jaar, maar ook volwassenen kunnen er een hoop uit leren, al was het alleen maar om een meer tolerante houding ten opzichte van relaties tussen jongeren en jong volwassenen te ontwikkelen. We kunnen nog veel leren van de Klassieke Oudheid, juist wanneer die in moderne termen wordt vertaald door schrijvers als Alex Verburg. Het huis van mijn vader verdient daarom een brede lezerskring.

Recensies

 

Trouw, 8 juni 2002
door Walter Kraut
‘Ze noemen mij een zondagskind,’ zegt de elfjarige Floris van Zevenhoven op de eerste bladzijde van Alex Verburgs debuutroman Het huis van mijn vader. ‘Dat komt omdat ik op een zondag geboren ben, maar ook omdat ze mij een gelukkig kind vinden, denk ik.’ Anders is het 200 bladzijden verderop in het boek (en circa vier jaar verder in de tijd). De achterflap verraadt het al een beetje: ‘De dood van zijn vader en de liefde van een volwassen man ontregelen zijn bestaan en doen hem voorgoed zijn onschuld verliezen.’ Het zijn nogal grote onderwerpen, maar Verburg gaat er subtiel mee om. Het huis van mijn vader maakt de liefde tussen een minderjarige tiener, Floris, en een man van achter in de twintig, zijn bijlesleraar Olivier, geloofwaardig en begrijpelijk.
Floris groeit op in een prototype burgerlijk gezin, in de eerste jaren van het hippietijdperk. ‘Mijn moeder vraagt of m’n vader de markiezen van de erker en die bij de openslaande deuren wil laten zakken. Anders verschieten de meubels. Gezellig, de markiezen!’ De frictie tussen oude en nieuwe idealen vormt de ideale achtergrond om de veranderingen in Floris’ leven te beschrijven. Hij staat overal een beetje tussenin. De gezelligheid van vroeger bestaat na de dood van zijn vader niet meer en in de vrijheid van de jaren zestig kan hij net niet helemaal zijn draai vinden. Alleen bij Olivier komt alles samen, zowel de geborgenheid als het anti-burgerlijke, maar het is tegelijkertijd een relatie die niet voort kan bestaan.
Zowel het tijdsbeeld als de coming of age van Floris is prachtig beschreven. Verburg bouwt alles rustig en secuur op, op een manier die bijna klassiek aandoet.

NRC Handelsblad, 26 juli 2002
door Arjen Fortuin
Het boek is interessant doordat Verburg de naïviteit van Floris en de schoonheid van de liefde van begin tot einde laat overheersen. Zoals Tessa de Loo het zegt in de door de uitgever verstrekte persinformatie: ‘Het huis van mijn vader is een ontroerende geschiedenis over onschuld: hoe je die kunt bewaren, zelfs als je haar verloren hebt.’

Tertio, 7 augustus 2002
door Freddy De Schutter
Een invoelende roman over een relatie tussen een mentor en zijn pupil, die volledig wars is van valse pathetiek en sensatiezucht. Die prestatie levert de voormalige Nederlandse journalist Alex Verburg in zijn debuutroman, Het huis van mijn vader.

Een gevoelige en schrandere jongen, begiftigd met een rijke emotionele intelligentie, groeit op in een streng gereformeerd protestants gezin. De vader is het type hemelbestormer die met een superieure air het leven naar zijn hand wil zetten, maar daar kennelijk niet altijd in slaagt. De moeder is praktisch aangelegd en heeft een zekere neiging tot bitterheid. Zij moet zeven kinderen grootbrengen – zeven kinderen die zeven verschillende wegen bewandelen.
De hoofdfiguur Floris loopt zo’n beetje verloren in dat grote gezin. Vooral de oudere dochters spelen de hoofdviool. Hij is nog geen twaalf als zijn vader na een korte ziekte aan de gevolgen van een hartkwaal sterft.
Later, op de middelbare school, loopt het mis. Floris moet privé-lessen nemen, wil hij slagen voor zijn eerste jaar. Zijn mentor, een midden twintiger, is diep onder de indruk van de jonge Floris, die kennelijk gedoemd is eeuwig tussen wal en schip te hangen. Tijdens een tochtje met een roeiboot hebben ze hun eerste seksuele contact. Hun relatie houdt jaren stand, tot ze in tragische omstandigheden tot een abrupt einde komt.
Kortom, een boek waaraan je met een zekere reserve begint, wegens het déjà vu-effect. Een strenge opvoeding in het teken van religieuze waarden, verzet daartegen, waar hebben we dat nog gehoord? […]
Soms sorteren vooroordelen het tegenovergestelde effect. Dit boek is in zijn soort een revelatie. Het trapt nergens in de openstaande val van een verkrampte aanklacht tegen wantoestanden in strenggelovige milieus, het bezondigt zich niet aan goedkope jacht op sensatie. Het vertelt een interessante en vaak ontroerende geschiedenis. Zonder valse pathetiek, en met, jawel, een grote emotionele intelligentie.
Dit boek klaagt niets aan, het toont evenmin iets aan, tenzij de, momenteel niet zo lekker in de markt liggende overtuiging, dat een pedofiel gekleurde relatie niet noodzakelijk met perversiteit en kindermisbruik te maken hoeft te hebben. Tussen Olivier Santos en de dertienjarige Floris groeit een oprechte liefde, waarbij de dominante partij iedere keer opnieuw de zwakkere schakel van de relatie volop de kans en de vrijheid geeft om zich aan de exclusieve vriendschap te onttrekken.
Toch keert Floris na korte aarzelingen altijd naar zijn geliefde terug. Het is duidelijk dat Floris in Santos een substituut zoekt voor de vader die destijds zijn steun en het enige klankbord was in zijn benepen bestaan.
Later ook voor een dierbare oudere broer die, zoals dat in het leven gaat, zijn eigen weg zoekt en niet meer voor de jongere Floris beschikbaar is.

Het boek heeft niets van de patserige ‘kijk eens wat ik allemaal durf te schrijven’-stijl die vaak aan dit soort geschriften kleeft. Het geheel kun je nog het best omschrijven als een melancholisch clair-obscur waarbij de verteller soms evenveel verzwijgt als vertelt.
Of dit boek autobiografische wortels heeft, weet ik niet en ik hoef het ook niet te weten. De hoofdzaak is dat we met een authentieke roman te maken hebben. Alleen de ontknoping lijkt mij wat geforceerd, maar dit kleine manco doet niets af aan de grote kwaliteit van het geheel.

de Volkskrant, 3 mei 2002
door Aleid Truijens

Wie over een of meer eeuwen terugkijkt op de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw, ziet een stoet van kleine jongetjes. In het trivialere genre heten ze Bartje, Merijntje, Pietje, Ciske of Kruimeltje – boefjes, maar lief en o zo dapper – in de literatuur heten ze Elmer, Richard, Maarten of Nathan. […] Het genre heeft er in deze eeuw weer een vertegenwoordiger bij: Alex Verburg, journalist, en biograaf van Liesbeth List, schreef Het huis van mijn vader. […] Het gekke aan dit debuut is dat het heel aardig is voor zover Verburg schrijft over wat níet nadrukkelijk het thema is van zijn boek. Met gemak, in een simpele, ietwat kinderboekachtige stijl voert hij je binnen een groot, rommelig en gezellig gezin. Er is gekibbel, rivaliteit en puberleed. Ruzies over lang haar en uitgaan. Onvergetelijke middagen in een roeiboot. Overtuigend, met goed lopende dialogen wordt dit gezinsgeluk neergezet. Een gezin in de jaren zestig, waarvan de leden naar buiten willen breken, in de zekerheid dat ze altijd op het warme nest kunnen terugvallen.

Algemeen Dagblad, 23 mei 2003
uit een interview met Jan Eijkelboom

Welk boek ligt er op uw nachtkastje?
Dat zijn er twee: Arabia deserta van Charles M. Doughty, een 19de-eeuws reisverslag van iemand die door de woestijn van Arabië heeft gezworven. En Het huis van mijn vader, een debuut van een jonge schrijver, Alex Verburg.
Waarom leest u juist dit boek?
Het boek van Verburg lees ik omdat ik in de jury zit voor de Dordtse debutantenprijs en ik vijf boeken moet selecteren. Ik vind Het huis van mijn vader echt een prachtig boek. Het gaat over een gelukkige jeugd, niet die zwartkijkerij die je zo vaak hebt. Een verademing. Ik hoop dat hij wint.

Het Parool, 3 mei 2002
door Daniëlle Serdijn

Dat het schrijven Verburg niet wezensvreemd is, is te zien aan zijn literair debuut, Het huis van mijn vader, waarin niet één van de zinnen hapert, niet één eruitziet alsof er moeilijk over is gedaan. Dat Verburg schrijft, heeft iets vanzelfsprekends. De vraag is alleen of dat noodzakelijk literatuur moet zijn. Of, meer in het bijzonder, of het dit boek had moeten zijn. Het huis van mijn vader is een roman waarin nogal wat echo’s weerklinken van andere romans, zonder dat ergens in het verhaal overtuigend blijkt dat dat de bedoeling was. […] Boeken van auteurs als Gerard Reve, Rudi van Dantzig, Paulo van Vliet, maar ook Adriaan van Dis en, uit België, Joseph Pearce komen op z’n minst even in de herinnering. […] Wat heeft dit boek meer te bieden aan commentaar op de jaren vijftig dan we in De Avonden (1947) al lazen?

Nederlandse Bibliotheek Dienst, 13 juni 2002
De jaren zestig zijn zelden zo intiem en beeldend opgeroepen. De homo-erotische ervaringen worden met veel warmte en begrip, ook voor de complicaties, weergegeven. […] Een meeslepend debuut, met liefde en zorg geschreven, nergens aanstootgevend of controversieel.

Yves Van Durme in Volgeboekt (Vlaamse Radio- en Televisieomroep), 25 mei 2002:
Je krijgt een soort van eerste deel met hoofdstukken vol anekdotes, mooie anekdotes, die op een bijzonder fijne manier de vaderfiguur creëren en evoceren, want je voelt dat die Floris bijzonder scherpzinnig naar zijn vader keek. Het zijn vooral de details die de vaderfiguur mooi uittekenen. […]
In het tweede deel wordt Floris geconfronteerd met een privé-leraar. […] En die privé-leraar wordt verliefd op de jonge Floris. […] Dan voel je hoe alles toegespitst wordt op die lichamelijke ontluiking, de ontluiking van lichamelijke gevoelens, de seksualiteitsbeleving. Een confrontatie ook met de liefde, laten we zeggen de verrukking en verleiding door datgene wat het lichaam kan bieden. […] Maar die leraar is ook zo fijnzinnig dat hij zijn leerling niet verplicht tot iets en hij laat langzaam maar zeker, zeer erotiserend eigenlijk, hem proeven van de mogelijkheden van de lichamelijke liefde. […]
Ik wil het boek voorstellen omdat het zo meeslepend en intrigerend is geschreven, ook zo openhartig wat betreft thematiek. […] Je voelt dat de auteur aardig overweg kan met de pen. Je voelt dat hij ontzettend veel levenservaring heeft opgedaan, ook via zijn interviews als journalist. Hij zal die waarschijnlijk prachtig gebruikt kunnen hebben. Ik kan me voorstellen dat vele mensen dit boek graag zullen lezen, omdat het zo openhartig is en ook mooi en vlot geschreven.

Tessa de Loo: Alex Verburg put uit een benijdenswaardig geheugen, waardoor de jaren vijftig en zestig herleven tot in de kleinste zintuiglijke details. Telkens weer denk je: ja, zo was het! […] Het huis van mijn vader is een ontroerende geschiedenis over onschuld: hoe je die kunt bewaren, zelfs als je haar verloren hebt.

Arthur Japin: Een schitterend boek.

Sp!ts, 26 april 2002
Sentimenteel is Het huis van mijn vader allerminst, ontroerend des te meer.

Sarah Verroen, De Avonden (VPRO): Zeer mooi en zorgvuldig geschreven.

Constant Meijers in Knetterende Letteren (NPS), 9 mei 2002: Heel zuiver beschreven, omdat Alex Verburg zó over de taal kan beschikken … Op de ene bladzij exuberant, dan weer klein en breekbaar.

sQueeze, april/mei 2002
Een man van 27 met een jongen van 14: dat riekt naar pedofilie, maar hun relatie wordt zo liefdevol beschreven, dat eventuele gewetensbezwaren geen vat op je krijgen. Een aangrijpend boek.

Wieke Biesheuvel, Libelle nr. 20, mei 2002:
Een feest van herkenning. Ik zie mijn jeugd terug, de jaren vijftig en zestig, vol ragfijne details, als een pentekening met Oost-Indische inkt. […] Als ik het boek uit heb, hou ik van die jongen. Ik heb moeten lachen en huilen, en blijf ontroerd achter. […] Leefden mijn ouders nog maar, en hun vrienden. Dan gaf ik ze dit boek. Er zou een wereld voor ze opengaan.

Robert Long: Een boek dat iedereen zou moeten lezen.

Edgar Vos: Ik heb Het huis van mijn vader met buitengewoon veel plezier gelezen. Ik vond de jongen een sympathiek en herkenbaar personage in een mooi verhaal van verleiding, onopgesmukt en warm verteld met exact de juiste sfeerbepaling van het beschreven milieu in die jaren.

Boris Dittrich: Ik heb Het huis van mijn vader in 5 uur en 10 minuten gelezen. Normaal houd ik zoiets natuurlijk niet bij, maar ik begon te lezen toen we van JF Kennedy Airport opstegen. Ik hield de tijd bij, omdat ik bang was dat de vlucht te kort zou duren, zo gegrepen was ik door het verhaal. […] De schrijfstijl is dromerig en tegelijk helder. En de karakters zijn zo levensecht beschreven, dat ik na het lezen van het boek dacht: hoe zou het met Floris verder gegaan zijn? […] Dit boek verdient een groot lezerspubliek en Verburg een prijs.

Een lezer uit Bussum: Dit prachtige verhaal steekt af bij de meeste boeken die ik rond dit thema heb gelezen, door de subtiliteit waarmee de voor de ikfiguur zo ingrijpende ervaringen worden beschreven. Ik ben ervan overtuigd dat dit boek van grote betekenis is voor de echte emancipatie en integratie van homoseksuelen in onze samenleving. Mijns inziens ten onrechte wordt er gedaan of dit al is bereikt.

Rozemarijn Esselink (Deviant): Herkenning vanaf de eerste zinnen. Het was meer dan lezen: ik ging een beetje leven met dit boek, het ontsloot een gedeelte van mijn geschiedenis, en het toonde me de continuïteit van een leven in het verband van de familie, de tijd, de plaats, de kerk, de school. […] Dit boek verdient het om vertaald te worden in alle talen van de wereld.

Gert-Jan Dröge: Ik heb het zelfs helemaal uitgelezen. En vond het nog mooi ook.

Marie-Cécile Moerdijk: Ik heb er onuitsprekelijk van genoten. Het is, net als Maks De eeuw van mijn vader, een tijdsdocument. Het huis van mijn vader is een boek dat ik nooit meer kwijt wil.

Bredero Boeken Santpoort, mei 2002
door Han Haagsman

De roman Het huis van mijn vader is het literair debuut van Alex Verburg. Een debuut dat ik met veel plezier heb gelezen. Het verhaal gaat over Floris die opgroeit in een typisch Hollands gezin in de jaren vijftig en zestig. Het zal dan ook wel aan mijn eigen leeftijd liggen dat het boek, juist in de details, zoveel herkenning oproept. Op een mooie en soms ontroerende wijze vertelt de schrijver het verhaal van de opgroeiende jongen, voor wie het geluk dichtbij ligt, maar die met name na de vroege dood van zijn vader geconfronteerd wordt met een wereld die niet altijd even vriendelijk of begrijpelijk is. Een besliste aanrader voor (mannelijke) generatiegenoten die zelf soms ook enigszins weemoedig terugdenken aan hun eigen jeugd.

Athena’s Boekhandel Groningen, juni 2002
door Han Borg

Aidan Chambers (Dance on my grave) en Edward van de Vendel (De dagen van de bluegrassliefde) gingen hem voor: ook zij schreven een roman over de ontwikkeling van een jongen tot homoseksuele adolescent. Alex Verburg voegt zich moeiteloos, en met veel succes, in dit rijtje. Ik heb Het huis van mijn vader in één dag uitgelezen. Niet omdat het een gemakkelijk boek is, maar omdat de vlotte, meeslepende stijl van het boek en de thematiek daartoe uitnodigen.

Het verhaal begint in de omgeving van Den Haag, waar de hoofdpersoon, Floris van Zevenhoven, de op een na jongste in een zeven kinderen tellend protestants gezin, opgroeit. Vader is schrijver/journalist, moeder zorgt voor al het wel en wee van de familie, en maakt in de loop van het verhaal een voorzichtige emancipatie door. Kleine en grote drama’s spelen zich in dit boek af, zoals een zus die niet wil deugen en de vroegtijdige dood van de vader. Floris van Zevenhoven heeft tot het moment van het overlijden van zijn vader een tamelijk gezapig leventje, daarbij beurtelings verwend en gecorrigeerd door de andere gezinsleden. De breuk in zijn leven wordt gevormd door de vrij plotselinge dood van zijn vader, maar meer nog door één van de directe gevolgen daarvan, namelijk: de noodzaak van het krijgen van bijlessen om zich tenminste te handhaven op de middelbare school. De bijlessen worden gegeven in een huiswerkinstituut door een jonge man (Olivier Santos) die zich al gauw over het lot van Floris ontfermt. Er groeit een vriendschap, die niet anders kan worden omschreven dan als een relatie tussen een jonge puber (Floris) en een jong volwassene (Olivier). Een thema, waarover de laatste jaren slechts in negatieve zin geschreven lijkt te worden: dergelijke relaties vullen de krantenkolommen vooral omdat er sprake zou zijn van ongelijkheid, en daarmee verwerpelijkheid van het bestaan ervan. En het valt niet te ontkennen: wanneer een 13-jarige een (erotische) verhouding krijgt met een 23-jarige, dan zijn aan het begin van de 21e eeuw de rapen gaar.

Hoe anders was dat niet in – pak ‘m beet – het jaar 500 voor het begin van de Chistelijke jaartelling? Jonge adolescenten in Griekenland werden geacht zich te mengen (‘misgein’ in het Grieks, wat zowel ‘mengen’ als ‘vrijen’ betekent) met jongens van 12, 13 jaar. Dit soort relaties was vooral bedoeld om de jongste van het stel te initiëren in de wereld van de volwassenen, hem te leren voor zichzelf op te komen, trouw en kameraadschap te ontwikkelen. De erastes (de jong volwassene) en de eromenos (de knaap) vertrouwden elkaar en gingen volledig in elkaar op. Prachtige scenes op Griekse vazen, dialogen in het werk van Plato, graffiti op rotsen op het eiland Santorini: ze getuigen allemaal van een ons inmiddels vrijwel vreemde pedagogische relatie tussen leraar en leerling, tussen liefhebber en geliefde. Volgens goed bijbelse traditie is er echter in het huis van de Vader ook na de geboorte van Christus (hier dus: in de protestantse traditie) plaats voor mensen en relaties tussen mensen van allerlei slag en soort. Verburg weet in zijn boek zo’n relatie weer aannemelijk te maken. Floris krijgt alle gelegenheid zich los te maken van Olivier: hem wordt telkens een vluchtweg aangeboden.

‘Moet ik stoppen?’ Ik voel zijn adem in mijn oor. ‘Nee.’ Ik weet niet of ik dit wil, maar ik weet wel dat ik niet wil dat hij stopt. In deze dialoog staat de kern van het boek samengevat: de hoofdpersoon is nog onzeker over zijn seksuele oriëntatie, maar geeft wel toe aan een diep gevoelde wens om geïnitieerd te worden in de wereld van de liefde tussen mannen. Het komt tot een verhouding die zich steeds meer verdiept, zonder ooit geheel gelijkwaardig te worden: daarvoor is het leeftijdsverschil tussen Floris en Olivier te groot, zijn de ervaringen in het leven te verschillend. En aan het eind van het boek gebeurt het onvoorstelbare: de dood scheidt erastes en eromenos, zoals Magere Hein ook eerder in het boek de geliefde vader het leven ontnam. Floris zal opnieuw zijn eigen weg moeten zoeken.
Het bovenstaande zou gemakkelijk tot een tranentrekker eerste klas hebben kunnen uitgroeien, en waarlijk: Verburg weet af en toe zijn lezers tot op de rand van het sentimentele mee te nemen. Maar hij gaat – wat mij betreft althans – nooit over die rand heen. De dialogen zijn echt, de stijl is vlot, de situaties zijn geloofwaardig. Maar het belangrijkste is dat Verburg erin slaagt om aannemelijk te maken dat zulke relaties kunnen (moeten?) bestaan. Voor een verhouding tussen Floris en Olivier is ook plaats in het huis van de vader, hoewel ik ervan overtuigd ben dat Floris’fysieke vader het nooit had goedgekeurd wanneer hij zou hebben geweten van de verhouding tussen Floris en Olivier.
Is Het huis van mijn vader een jeugdboek, zoals De dagen van de bluegrassliefde? Ik vind dat het boek heel goed gelezen zou kunnen worden door jongeren in de leeftijd van 14-18 jaar, maar ook volwassenen kunnen er een hoop uit leren, al was het alleen maar om een meer tolerante houding ten opzichte van relaties tussen jongeren en jong volwassenen te ontwikkelen. We kunnen nog veel leren van de Klassieke Oudheid, juist wanneer die in moderne termen wordt vertaald door schrijvers als Alex Verburg. Het huis van mijn vader verdient daarom een brede lezerskring.